Algemeen

Genderhokjes zitten in de weg

Op de meeste basisscholen zijn jongens allang welkom in de poppenhoek en meisjes in de voetbalkooi. Maar genderneutraal onderwijs gaat over veel meer dan dat. Ook op scholen is er veel impliciete stereotypering.

Tekst Lisanne van Sadelhoff - redactie onderwijsblad - - 7 Minuten om te lezen

regenboogzee_header

Beeld: Nanne Meulendijks

Chris van Groeningen is geen juf. Ook geen meester. Maar gewoon: Chris. Hen is non-binair en legt dat ook uit op de basisschool in Amstelveen waar hen werkt. “Voor de leerlingen is het prima, ze verspreken zich soms en noemen me dan ‘zij’ in plaats van ‘hen’, maar het is geen issue.” Het zijn eigenlijk - als Chris er zo over nadenkt - vooral enkele collega’s die er meer moeite mee hebben. Vooral toen Chris een online petitie startte om scholen genderneutraler te maken, kreeg hen te horen: Moet dat nou? “Op mijn school zijn ze best vooruitstrevend, niet meer zo van: de poppenhoek is voor de meisjes en de blokken voor de jongens, maar we moeten nog wel wat stappen zetten.”

Dit artikel lees je gratis uit het Onderwijsblad van december. Op de hoogte blijven van alles wat speelt in het onderwijs? Word lid van de AOb! En ontvang elke maand het Onderwijsblad.

CHECK ALLE VOORDELEN VAN HET LIDMAATSCHAP

En dat geldt volgens Jan Jaap Hubeek voor veel meer (basis)scholen. Hij werkte jaren als leerkracht, is nu onderwijsbestuurder en maakte de podcast Genderwijs waarin hij op zoek gaat naar hoe scholen met gender en seksualiteit omgaan. De aanleiding was het kind van een goede vriendin van Hubeek, geboren als meisje maar gevoelsmatig een jongen. “Ik ging door zijn ogen naar ons onderwijs kijken en besefte dat we, onbewust, veel aannames doen. Daar schrok ik van.” Neem nou de plasketting. Het kind waar Hubeek het over heeft, moest elke dag de keuze maken. Ga ik voor de blauwe ketting en de jongens-wc, of voor de roze? “De school had afgesproken dat het zelf mocht kiezen. Maar het kind was er daardoor elke dag mee bezig. Waar douche ik met gym? Waar ga ik bij zitten als de klas wordt verdeeld in een jongenskant en een meisjeskant? Wat doe ik als er vadertje-moedertje wordt gespeeld? Dit kind bleef vastzitten in die keuzes. Doodvermoeiend.”

Wat doe ik als er vadertje-moedertje wordt gespeeld? Dit kind bleef vastzitten in die keuzes. Doodvermoeiend

Volgens Hubeek wordt er in het onderwijs vaak uitgegaan van gemiddelden, “maar er zijn zo veel nuances die aandacht verdienen”. En dat gebeurt, maar veelal mondjesmaat. Dit jaar opende de eerste basisschool die zich openlijk als ‘genderneutraal’ profileert, in Lent. “Maar dat is bij mijn weten nog de enige”, zegt Joyce Endendijk, pedagoog aan de Universiteit Utrecht die onderzoek doet naar genderontwikkeling bij kinderen. “Er zijn scholen die ermee bezig zijn en goed weten hoe ze dat moeten doen, er zijn scholen die nog naar handvatten zoeken en er zijn scholen die het onzin vinden.” Lang niet iedereen ziet het nut of de noodzaak van genderneutraal onderwijs in. Dit onderwerp lokt, zo ondervond Endendijk, altijd twee soorten reacties uit: het traditionele kamp wil er niets van weten en ziet het als een linkse hobby, de pro-groep (‘die groeiend is’) wil dat kinderen zich in alle vrijheid kunnen ontwikkelen zonder beperkende genderhokjes.

(Het artikel gaat verder onder de illustratie)

Beeld: Nanne Meulendijks

Samen spelen

Welk kamp heeft gelijk? Er zijn volgens Endendijk nog niet bijster veel wetenschappelijke publicaties waarin gesteld wordt dat genderneutraal onderwijs een duidelijk positief óf negatief effect heeft - veel onderzoek staat nog in de kinderschoenen. In Zweden lopen nu wel wat onderzoeken naar genderneutrale voorscholen aldaar, de eerste uitkomsten daarvan zijn positief. Kinderen van verschillende geslachten werken en spelen daar meer samen. Endendijk: “Dat is belangrijk, want op de middelbare, en ook als je gaat werken, is het in je voordeel als je met iedereen kan samenwerken.”

Er zijn daarnaast wel tal van onderzoeken die de nadelige gevolgen aantonen van onderwijs waarin gender en -verschillen juist benadrukt worden, in bijvoorbeeld het taalgebruik van de leerkracht (‘goedemorgen jongens en meisjes’) of als er vooral wordt samengewerkt tussen kinderen van hetzelfde geslacht. “We weten dat dat genderstereotypen en vooroordelen in de hand werkt.” Ook zijn er volgens Endendijk onderzoeken die laten zien dat die traditionele, normatieve opvoeding kan leiden tot genderverschillen in agressie, depressie en angsten. Zo hanteren vaders met traditionele denkbeelden over gender meer fysieke discipline bij zoons dan bij dochters en dat is vervolgens gerelateerd aan meer agressie bij jongens dan bij meisjes. “En wat je ook ziet, is dat kinderen sterk afkeurend reageren op gender-atypisch gedrag.” Lachen als een jongen op ballet zit, bijvoorbeeld.

Dat heeft er ook deels mee te maken dat de hersenen van kinderen tussen de zes en de tien jaar nog niet heel gevoelig zijn voor nuance, legt Endendijk uit. “Als ze niet gestuurd worden, denken ze nog erg in hokjes: dat hoort bij een jongetje, dat bij een meisje.”

Kinderen zijn van zichzelf genderfluïde. Ze verkennen, spelen en misinterpreteren die symbolen. In onze taal ontstaat er een verschil in de definities ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’, maar het is maar net wat je kinderen aanleert

Maar die hokjes worden niet door de kinderen bedacht, die worden cultureel bepaald, stelt Margriet van Heesch, cultuurwetenschapper en expert in gender- en queerstudies aan de Universiteit van Amsterdam. “Kinderen zijn van zichzelf genderfluïde. Ze verkennen, spelen en misinterpreteren die symbolen. In onze taal ontstaat er een verschil in de definities ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’, maar het is maar net wat je kinderen aanleert.” Zo herinnert Van Heesch zich nog dat er in de kleuterklas van haar nichtje twee meisjes zaten die liever jongen wilden zijn, één jongetje had een broertje die een zusje was, en een jongetje wilde kat zin. “Ging top. Het werd kort besproken maar geen groot ding en als ouders of leerkrachten zich vergisten, werden ze daar door de kinderen op aangesproken. ‘Hij is een jongetje.’ Kinderen zijn flexibel.”

“Het is het systeem dat zo dwingend is”, zegt Hubeek. “Als je er niet in past, ben je het buitenbeentje. Maar onderwijs gaat er niet alleen om of je goed kan rekenen en schrijven, maar ook: wie word je als mens? Ben je jezelf?”

Genderneutraler onderwijzen is volgens Hubeek een inclusievraagstuk. “Een docent moet zich af en toe afvragen: is iedereen welkom in mijn lokaal? Of stop ik toch iemand, onbewust, in een hokje?” Volgens Endendijk zit het ’m voor een groot deel al in het taalgebruik. “Zeg eens ‘goeiemorgen allemaal’ - zodat elk kind zich aangesproken voelt, zoals de NS dat heel mooi doet met ‘beste reizigers’.” Ook adviseert ze: deel je klas niet op in jongens en meisjes. Vraag een jongen mee te helpen met schoonmaken en vraag niet alleen de jongens om de zware dingen te sjouwen, wijs ook de meisjes aan. En heb het niet alleen over ‘vader en moeder’ of ‘man en vrouw’, maar ook over ‘vrouw en vrouw’, ‘man en man’, of - algemener - ‘partners’.

Blokken en poppen

Endendijk ziet ‘heel mooie dingen gebeuren’. Poppen- en bouwhoeken ineen, scholen waar samenspelen en werken tussen jongens en meisjes wordt gestimuleerd, waar het heel normaal is dat er net zo veel meisjes met een potje voetbal meedoen als jongens. “Maar het vergt ook iets van de leraren: die moeten ook het gesprek durven aangaan.”

Zo werd in de lerarenkamer op de school van Chris laatst besproken dat een leerkracht in haar klas had gevraagd of iedereen met lang haar wilde gaan staan. Er stond ook een jongen op met relatief kort haar. “Hij bleef volhouden ‘Ik heb lang haar’, en werd verdrietig toen zijn klasgenootjes dat ontkenden. Na een gesprek bleek dat deze jongen heel graag lang haar wilde, maar dat niet mocht van zijn ouders.” Chris: “Dan weet je als docent dat je een ingewikkeld gesprek gaat krijgen met de ouders.”

De man is de norm in de lesboeken, evenals het heterostel

Ook de uitgevers hebben hier een rol in, stelt Van Heesch. “De man is de norm in de lesboeken, evenals het heterostel.” Wetenschappers aan de Universiteit Leiden deden in 2019 onderzoek naar representatie in lesboeken voor brugklassers. Daaruit bleek dat het aantal vrouwelijke personages in de boeken ‘significant lager’ was (41,4 procent) dan het aantal mannelijke personages. Bij ruim 3 procent van de personages kon uit de context worden afgeleid wat iemands seksualiteit was: ‘In alle gevallen was sprake van heteroseksualiteit.’ Ook zijn er geen beroemdheden in de boeken gevonden ‘van wie algemeen bekend is dat ze homoseksueel zijn’. De onderzoekers stelden dat ze vooral impliciete stereotypering zagen. “Juist ook door dat impliciete, zijn niet alle docenten zich hier bewust van”, zegt Van Heesch. “En er staat al zo veel op hun takenlijstjes. Daarom is het belangrijk dat die representatie al in de boeken staat.”

Van Heesch is er groot voorstander van de verhalen van mensen die buiten die norm vallen, de verhalen van queers, naar het onderwijs toe te trekken. “Laat al die verschillende perspectieven maar horen.” Chris zou dat ook vaker willen zien. “Ik ben 21, ik heb een olifantenhuid gekregen als ik op onbegrip of rotvragen stuit. Maar kinderen zijn nog zo zoekende, zo veel kwetsbaarder. Ik zou willen dat er voor hen meer aandacht komt, en vooral: meer ruimte.”