Algemeen

Sluipend gemorrel aan de onderwijskwaliteit

Tal van wettelijke experimenten laten de regels voor onderwijstijd en lesbevoegdheid los. Dat verlicht het lerarentekort. Wat zijn de risico’s? “Kwaliteit van onderwijs en de aantrekkelijkheid van het beroep moeten leidend zijn, niet zo snel mogelijk zoveel mogelijk leraren voor de klas.”

Tekst bea ros - redactie onderwijsblad - - 7 Minuten om te lezen

experimenten_header

Beeld: Wim Stevenhagen

In september 2019 belandde er een brandbrief op het bureau van toenmalig minister Arie Slob. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere, verzameld in de G5, lieten weten dat er dringend iets moest gebeuren. Ze moesten wegens het lerarentekort in het primair onderwijs steeds vaker klassen naar huis sturen of een vierdaagse lesweek invoeren.

De minister gaf er een korte klap op en zo ontstond het experiment Andere dag- en weekindeling (2020-2024), waarbij basisscholen maximaal 5,5 uur per week een ‘andere professional’ voor de klas mogen zetten. De enige eis aan deze professional: een verklaring van goed gedrag. Niet verwonderlijk dus dat de bijbehorende onderzoeksmonitor rept over wisselende kwaliteit.

‘Wat is hier aan de hand?!’, dacht AOb-beleidsmedewerker Marieke Jansma toen ze over dit experiment las in de Staatscourant. Het ministerie dat met de ene hand strijdt tegen onbevoegden voor de klas, zet ze met de andere hand doodleuk in. Jansma stuurde een protest aan de Tweede Kamer: dit mag geen onderwijstijd heten. Een motie met dezelfde strekking is aangenomen en in de regeling is het woord ‘onderwijstijd’ nu vervangen door ‘noodmaatregel’.

Dit artikel lees je gratis uit het Onderwijsblad van november. Op de hoogte blijven van alles wat speelt in het onderwijs? Word lid van de AOb! En ontvang elke maand het Onderwijsblad.

CHECK ALLE VOORDELEN VAN HET LIDMAATSCHAP

Teambevoegdheid

Het G5-verhaal staat niet op zich. Jansma en haar collega’s gingen zich er eens in verdiepen en beschreven elf experimenten waarin wettelijke regels voor onder meer onderwijstijd en lesbevoegdheid tijdelijk losgelaten worden. De gedachte erachter: flexibel inspelen op knelpunten zoals het lerarentekort of nieuwe onderwijsontwikkelingen.

Een voorbeeld van dat laatste zijn de 10-14 scholen, bedoeld om de harde knip tussen primair en voortgezet onderwijs weg te halen en de schoolkeuze voor leerlingen uit te stellen. Voor deze samenwerkingsscholen bedacht het ministerie het experiment Teambevoegdheid (2020-2024). Een ware uitkomst, vindt Wiske Ruijgrok, docent Nederlands en directeur van 10-14 school Fourteens in Beverwijk. Deze samenwerkingsschool is twee jaar geleden gestart met 29 leerlingen uit groep 7, 8 (po) en klas 1 en 2 (vo). “Dat is natuurlijk te weinig om voor alle vakken een bevoegde leraar in huis te hebben. Ik ben heel blij dat we de ruimte kregen om het anders op te lossen. Anders hadden we nooit kunnen starten.”

We staan alle vier al heel veel jaren voor de klas en hebben de nodige leservaring. Dus ja, de rekencoördinator uit het po gaf onbevoegd, maar niet onbekwaam wiskundeles

Het eerste jaar hebben ze met vier leraren, twee uit het po en twee uit het vo (voor Nederlands en maatschappijleer), het meeste onderwijs verzorgd. “We staan alle vier al heel veel jaren voor de klas en hebben de nodige leservaring. Dus ja, de rekencoördinator uit het po gaf onbevoegd, maar niet onbekwaam wiskundeles. Bovendien kreeg hij feedback en ondersteuning van een wiskundeleraar van de reguliere vo-school. Zo hielden we voor elk vak bevoegde leraren op de achtergrond.” Inmiddels telt Fourteens honderd leerlingen en zijn, op geschiedenis na, alle bevoegdheden in huis. “Het betekent niet dat alle leerlingen ook les krijgen van bevoegde vakdocenten, maar die denken wel mee. Dat is het principe van teambevoegdheid.”

(Het artikel gaat verder onder de illustratie.)

Beeld: Wim Stevenhagen

Onprofessioneel

Mooi dat vernieuwing een kans krijgt, vindt Jansma, maar minder mooi dat zo sluipenderwijs gemorreld wordt aan het bevoegdhedenstelsel, en daarmee aan onderwijskwaliteit. “Bij de experimenten ontbreken heldere en objectieve evaluatiecriteria. Wij vrezen dat ze ten koste gaan van de onderwijskwaliteit en het lerarenberoep.”

Jansma vindt het onprofessioneel dat de eerste tussenmeting van de 10-14 scholen, uitgevoerd door adviesbureaus Oberon en Dialogic, is gebaseerd op subjectieve criteria, namelijk tevredenheid van betrokkenen. Terwijl er aanleiding is tot bezorgdheid over de onderwijskwaliteit. De Onderwijsinspectie concludeerde in 2021 dat de kwaliteitszorg bij meer dan de helft van twaalf 10-14 scholen beneden de maat is.

Bij de experimenten ontbreken heldere en objectieve evaluatiecriteria. Wij vrezen dat ze ten koste gaan van de onderwijskwaliteit en het lerarenberoep

Ruijgrok is er niet van onder de indruk. “De inspectie heeft helemaal nog geen goede meetlat voor ons soort onderwijs.” Waarmee ze dus Jansma’s kritiek van onduidelijke criteria wel deelt. Haar school neemt de resultaten uit het leerlingvolgsysteem als maat. “Die zijn goed en dat geeft ons vertrouwen dat we het goed doen.”

Ze kan zich de zorg over morrelen aan het bevoegdhedenstelsel wel een beetje voorstellen. “Niemand kan inhoudelijk zo de diepte ingaan als een vakdocent. Maar wij zetten met ons onderwijs veel meer in op vaardigheden dan op kennis.” Bovendien wijst ze erop dat al haar leraren een lesbevoegdheid hebben. Anders dan bij bijvoorbeeld het G5-experiment staan er alleen leraren in de klas. “Het is ontzettend waardevol om zo naast elkaar les te geven. Po-leraren brengen vo-collega’s pedagogische verdieping en omgekeerd laten vo-leraren zien hoe je de diepte in kunt gaan.”

Bekwaamheidseisen

Nog een doorn in het oog van Jansma zijn de educatieve module (pilot 2016-2022) en minor (al wettelijk verankerd). Met de eerste kunnen studenten na hun wo-bachelor in een half jaar een ‘beperkte tweedegraadsbevoegdheid’ halen; de minor biedt hetzelfde, maar dan als onderdeel van de bachelor. Beperkt betekent dat ze alleen mogen lesgeven in vmbo-t en onderbouw havo/vwo. “Dat is een bevoegdheid die we in ons stelsel helemaal niet kennen”, stelt Jansma. “De minister garandeert dat studenten voldoen aan bekwaamheidseisen, maar die eisen zijn nergens vastgesteld. Het is toch raar dat je na een half jaar scholing les mag geven.”

Ho, ho, protesteert Arnoud Aardema, lerarenopleider bij de Radboud Universiteit. Hij beaamt meteen dat deze bevoegdheid niet in het stelsel past -nog niet, zou hij zelf zeggen. Maar hij heeft grote moeite met de sentimenten eromheen. “Onze studenten krijgen te horen: jij krijgt in een half jaar, waar ik vier jaar over heb gedaan. Maar die beeldvorming klopt niet. De studenten hebben een driejarige universitaire opleiding in een specifiek schoolvak gehad, bij de module zelfs drie en een half jaar.”

Toegegeven, het is voor deze studenten ‘een uitdaging’ om in korte tijd ‘pedagogische sensitiviteit’ te ontwikkelen, zegt Aardema. “Maar daar staat tegenover, zo horen we ook terug van stagescholen, dat ze heel goed zijn in vakdidactisch ontwerpen en denkkracht.” De minor en module trekken veel studenten, in Nijmegen jaarlijks zo’n vijftig tot zestig, en dat betekent dus meer academische leraren in de klas.”

Elke startende leraar moet groeien in het vak. Deze leraren hebben in de inductieperiode misschien meer pedagogische begeleiding nodig, hbo-afgestudeerden wellicht meer vakdidactische ondersteuning

Aardema vindt het voorstel om er een tijdelijke of ingroeibevoegdheid van te maken raar. Ook dat is iets nieuws in het stelsel, en belangrijker: “Elke startende leraar moet groeien in het vak. Deze leraren hebben in de inductieperiode misschien meer pedagogische begeleiding nodig, hbo-afgestudeerden wellicht meer vakdidactische ondersteuning.” Hij vindt dan ook dat deze studenten gewoon een tweedegraadsbevoegdheid kunnen krijgen.

Wat wel moet gebeuren, is helder formuleren welke bekwaamheidseisen precies voor deze categorie leraren gelden. Pas dan weet je welke kwaliteitslat je als opleider moet leggen. En daarmee zijn we terug bij Jansma, die ook hamert op duidelijkheid (zie het kader over transparantie). Bij voorkeur meteen bij de start van het experiment, maar uiterlijk bij het uitrollen van een experiment over het land.

Ministerie belooft meer transparantie

Afgelopen zomer bracht de AOb een analyse uit over Wettelijke experimenten in het onderwijs. In het werkagenda-overleg met de minister is dit stuk besproken.

Het ministerie heeft daar beterschap beloofd: het komt met een voorstel voor meer transparantie bij de start van experimenten. Naast heldere en objectieve criteria hoort daarbij ook het tijdig betrekken en horen van de beroepsgroep zelf. Dus niet pas iets lezen in de Staatscourant, maar meepraten aan de ontwerptafel. AOb-beleidsmedewerker Marieke Jansma is er blij mee. “Kwaliteit van onderwijs en de aantrekkelijkheid van het beroep moeten leidend zijn, niet zo snel mogelijk zoveel mogelijk leraren voor de klas.”

Dit artikel verscheen in het novembernummer van het Onderwijsblad, dat maandelijks bij AOb-leden in de bus valt. Meer weten over alle voordelen van het AOb-lidmaatschap? Kijk hier.