Algemeen

Lerarenbeurs is een hordeloop

De lerarenbeurs, die dit jaar zijn tienjarig bestaan viert, blijft populair. Toch gaat het budget voor docenten die naast hun baan een studie willen volgen niet op. Gebrek aan studie-uren en vervanging maken van het afstuderen een hordeloop.

Tekst Lisanne van Sadelhoff - Redactie Onderwijsblad - - 7 Minuten om te lezen

hordenloop

Bron: Pixabay

De onderwijskwaliteit verbeteren en het leraarschap aantrekkelijker maken. Dat was wat Ronald Plasterk, toenmalig minister van Onderwijs, wilde bereiken met het Actieplan Leerkracht, dat hij met onderwijsvakbonden en werkgevers afsprak. Eén van de maatregelen die al snel de meeste bekendheid vergaarde was de Lerarenbeurs. Nu tien jaar oud. Bevoegde leraren werden met een zak geld én verlof gestimuleerd om opnieuw de schoolbanken in te gaan, voor verdieping of verbreding.

Het lerarentekort maakt het nog moeilijker om vervangende docenten te regelen

Sjerp van der Ploeg, onderwijsonderzoeker bij Oberon, weet het nog goed en niet alleen vanwege de campagneposters die het ministerie van Onderwijs Nederland in slingerde. “Het was een heel specifieke regeling en meteen heel concreet voor de docent”, zegt hij. “Het bijzondere was dat het iets anders was dan gewoon weer het beschikbaar stellen van nascholingsmiddelen. Nu was de leraar in de lead: met de Lerarenbeurs werd de verantwoordelijkheid bij de docent zélf gelegd.”

Inschattingsfoutje

Ineens was de keuze reuze: docenten konden cursussen, trainingen, masters of bachelors volgen. In het eerste jaar verwachtte het ministerie tussen de 700 en 1500 aanvragen. Inschattingsfoutje. ‘Dat aantal is met 7461 aanvragen fors overschreden’, meldde het destijds in een persbericht. Het beschikbare subsidiebedrag werd verhoogd van 7 naar 18 miljoen euro.
Met name de verlofregeling, waardoor scholen geld kregen om docent op collegedagen te vervangen, klonk zowel docenten als hun directeuren als muziek in de oren. “Dat is zo sterk aan de Lerarenbeurs: dat leraren structureel tijd krijgen om zich verder te ontwikkelen”, zegt Klaas van Veen, hoogleraar onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. “In de cao staat dat docenten 10 procent van hun tijd mogen besteden aan bijscholing, maar we weten allemaal hoe dat in de praktijk gaat: een extra lesje hier, gesprekje met ouders daar...” De Lerarenbeurs moest het antwoord worden op dat probleem.

Elk uur studieverlof vermindert de kans op studievertraging bij studerende leraren

Een effectief besluit, want in 2015 zeven jaar na de invoering hadden 39.329 leraren gebruikgemaakt van de beurs. De verlofregeling bleek effectief. ResearchNed constateerde dat elk uur studieverlof de kans op studievertraging bij studerende leraren verminderde. Maar het onderzoeksbureau, dat onderzoek deed in opdracht van het ministerie, concludeerde ook dat het in de praktijk soms lastig is voor docenten om voldoende studie-uren te krijgen. ‘Leraren die de opleiding niet hebben afgerond zoeken de oorzaak veelal in tijd’, zo schreven de onderzoekers. Bovendien gaven docenten aan dat er aan het begin van de opleiding ‘geknokt moet worden om de vervanging goed op orde te krijgen’. AOb-onderzoek wees eerder deze maand uit dat een op de elf leraren basisonderwijs wordt afgeraden een lerarenbeurs te volgen vanwege het gebrek aan invallers.
Ook zeiden de afvallers dat ze het lastig vonden de opleiding te combineren met hun werk.

Struikelblok

Vorig jaar leek dat probleem niet opgelost: toen werden er 10.779 beurzen aangevraagd en 8905 toegekend: aanzienlijk minder dan voorgaande jaren. Uit een metastudie bleek dat ‘tijd’ het grootste struikelblok was. Of, beter gezegd: een gebrek daaraan. Klaas van Veen: “Schoolbesturen zouden hier betere afspraken over moeten maken, maar in de praktijk zien we ook dat het lerarentekort het nog moeilijker maakt om vervangende docenten te regelen.”

Er moet geknokt worden om de vervanging goed op orde te krijgen

In verschillende evaluaties die in de loop der jaren zijn gedaan, wordt de term ‘hordeloop’ genoemd. Behalve het regelen van vervanging en het krijgen van voldoende tijd, was het aanvragen van de beurs (bewijzen dat je aan alle voorwaarden voldoet) ook een flinke horde. Net als het afstuderen zelf. Dus met alleen geld en de belofte voor tijd, ben je er nog lang niet.
Bovendien veranderden de regels rondom de beurs toen het Centraal Planbureau becijferde dat het grootste deel van de opleidingen en trainingen die met de Lerarenbeurs gefinancierd werden, ook zonder beurs wel gevolgd zouden zijn. Van der Ploeg: “Ongeveer 10 procent van de leraren kreeg tussen 2008 en 2015 een beurs. Daarvan zegt de helft dus 5 procent van de leraren juist door die beurs een opleiding te zijn gaan doen.”

Professionaliseringsslag

Vanaf 2012 mochten er voor het geld daarom alleen nog maar bachelors of masteropleidingen worden gevolgd. Opleidingen korter dan één jaar konden vanuit het reguliere nascholingsbudget worden betaald. “Een professionaliseringsslag”, noemt Van der Ploeg het. “Het werd allemaal iets serieuzer en minder vrijblijvend. Dat is ook goed, want er is veel geld mee gemoeid.” Sinds 2013 konden ook invalkrachten de beurs krijgen, net als ambulante begeleiders.
Inmiddels is de Lerarenbeurs een fenomeen. Oké, vermoedelijk kan niemand alle voorwaarden en regels uit z’n hoofd opdreunen (elke leraar kan maximaal 7000 euro per jaar ontvangen, bijvoorbeeld), maar weinig docenten zullen hun wenkbrauwen fronsen als ze het woord horen.

Met alleen geld en de belofte voor tijd, ben je er nog lang niet

Sterker: de beurs wekt vooral positieve reacties op, zo bleek uit een rondvraag op een facebookpagina voor leerkrachten. Het woord ‘dankbaar’ viel meerdere keren ondanks dat het soms pittig kan zijn. ‘Een superregeling’, schrijft Lydia Janse, ‘zonder die regeling was ik nooit aan mijn bevoegdheid Nederlands begonnen!’ Laura Wildemann, werkzaam in het voortgezet onderwijs, schreef: ‘Ik kon er de master Leren en Innoveren van bekostigen. Heel fijne regeling waardoor ik aan mijn professionele ontwikkeling kon werken.’ Van der Ploeg: “En vergeet het onbedoelde bijeffect niet dat, sinds leraren de Lerarenbeurs ontvangen, er meer van het reguliere nascholingsbudget over was voor onderwijsondersteunend personeel en managers.”
Maar gaat de kwaliteit van het onderwijs en de docenten ook omhoog door zo’n beurs? Toegegeven: dat is moeilijk te onderzoeken, zegt hoogleraar onderwijskunde Klaas van Veen. “Ik geloof er wel in dat zo’n studie de lessen en leraren versterken. Het is altijd goed als docenten zich ergens in kunnen verdiepen. Het brengt je op nieuwe ideeën, inspiratie. Dat hebben leerkrachten, maar ook leerlingen nodig.”

Nieuwe ontwikkelingen

Volgens ResearchNed gaven leraren in 2015 aan dat zij vonden dat ze kwalitatief beter les zijn gaan geven. Directeuren herkenden dat beeld. Van der Ploeg constateert dat docenten zich met de beurs ook beter kunnen voorbereiden op nieuwe ontwikkelingen binnen hun vak. Typisch voorbeeld: de master Special Educational Needs (SEN). Ruim twee jaar geleden gebruikten basisschoolleerkrachten de beurs in bijna twee derde van de aanvragen voor die studie. Een verdubbeling ten opzichte van 2008. Van der Ploeg: “Ze maakten die keuze vanwege de invoering van passend onderwijs. Docenten wilden weten hoe ze met kinderen met extra ondersteuningsbehoeften om moesten gaan en ik geef ze groot gelijk: met de juiste kennis sta je met meer zelfvertrouwen voor de klas.”

Er moeten vooraf betere afspraken worden gemaakt tussen docent en de directie.

Een andere reden dat leraren een opleiding volgen, is om hun carrière een boost
te geven, zo stelt Van der Ploeg. Denk aan salarisverhoging, een andere functie. Een kwart tot een derde van de beursaanvragers kreeg andere taken binnen de school (voortgezet onderwijs 22 procent, primair onderwijs 32 procent). Qua salaris gaf 16 procent van de beursaanvragers in het primaire onderwijs aan een salarisverhoging te hebben gekregen, en 15 procent in het voortgezet onderwijs. 70 procent van deze groep stelde dat dit komt door de Lerarenbeurs.
Toch vindt Van Veen dat die percentages hoger kunnen. Hij vindt dat de carrièremogelijkheden voor beursaanvragers na hun afstuderen beter moeten worden georganiseerd. “Niet elke school reageert er goed op”, zegt hij. “Soms is het: Oké, leuk zo’n opleiding, bedankt en weer door. Zonde van de moeite en opgedane kennis. Bovendien loop je kans om je docenten kwijt te raken. Er moeten vooraf betere afspraken worden gemaakt tussen docent en de directie.”
Maar één ding staat boven kijf: Van Veen en ook Van der Ploeg hopen dat de Lerarenbeurs blijft bestaan. Van Veen: “Leraren blijven leergierig. Dat moet je organiseren.” Van der Ploeg: “Als je kijkt naar het doel van Plasterk toentertijd het vak aantrekkelijker maken voor potentiële docenten kan ik niet met zekerheid zeggen dat dat echt is gelukt.” Maar hij weet zeker dat de beurs het vak voor huidige docenten aantrekkelijker heeft gemaakt. “Meer kennis, een andere baan in het onderwijs, beter leren lesgeven: allemaal pullfactoren die docenten, scholen én leerlingen een frisse wind geven. Dankzij zo’n beurs houd je een leraar langer in het onderwijs.”