'Het onderwijssysteem veranderen vraagt om politieke moed'

Tien jaar geleden schreef docent Jelmer Evers met tal van onderwijscollega’s een pleidooi voor minder druk op resultaten en minder macht aan schoolbesturen. Het boek ‘Het Alternatief’ werd een bekende titel, maar bracht te weinig verandering. Evers werd vakbondsbestuurder en roept de politiek op tot moedige keuzes. “We proberen de beroepsgroep te versterken, maar het zijn pleisters op een systeem waardoor de groep niet krachtiger kan worden."

Tekst Joëlle Poortvliet en Daniëlla van 't Erve - - 8 Minuten om te lezen

Jelmer Evers foto Fred van Diem 10

Beeld: Fred van diem

Terug naar 2013, het jaar dat Het Alternatief - weg met de afrekencultuur in het onderwijs! uitkwam. Evers was toen een ‘enthousiast en bevlogen’ docent op het Unic, een vernieuwende middelbare school in Utrecht. Privé was het een pittige tijd. De destijds dertiger lag in scheiding, zijn kinderen waren nog jong: “Heftiger dan die periode wordt het niet meer denk ik. Ik heb er best veel van weggedrukt. Het lesgeven, de thuissituatie, het boek: ik herinner me korte nachten. Tegelijk was het fijn om me met Het Alternatief ergens op te richten waar ik veel energie in kwijt kon.”

Ben je veranderd in die tien jaar?

Ik ben iets minder hemelbestormend qua onderwijsvernieuwing, denk ik. Het hoeft niet nog meer gepersonaliseerd en met nog meer technologie. Destijds was ik heel experimenteel in mijn lesgeven. Dat vond ik fijn. Maar op een gegeven moment bespraken we ook als Unic-team: wat vinden we belangrijk? Er was discussie of we nog meer ‘uniek’ moesten worden, of we nog wel vernieuwend genoeg waren. Terwijl veel collega’s ook vonden: we zijn bijna als een nieuw leren-achtige school begonnen en door schade en schande wijs geworden. Dit artikel komt uit het Onderwijsblad, boordevol interviews, tips en onderzoek. Je ontvangt het blad automatisch als je lid bent van de AOb. Sluit je aan bij de AOb

Ja, het was vernieuwend, maar er zat veel meer structuur en traditioneel lesgeven achter de vernieuwing dan mensen aan de buitenkant zagen. Op een gegeven moment heb je een mooie balans. Unic heeft me fundamenteel beïnvloed. We hadden heel veel professionele autonomie, kansen en de samenwerking was fantastisch. Dat gun ik alle leraren.”

Je werd genuanceerder over onderwijsvernieuwing, maar raakte er meer van overtuigd dat het systeem op de schop moet.

“Ja, dat was in Het Alternatief toch echt de juiste analyse. Ik had verwacht dat de megacrisis in 2008 ook politieke, systemische en ideologische repercussies zou hebben. Dat de publieke sector weer meer publiek zou worden. Dat is helaas toen niet gebeurd.”

En dat frustreert je?

“Ja, enorm. Als historicus weet ik dat als je een systeem verandert, je dertig jaar bezig bent. Decentralisatie, new public management, dat zijn hervormingen die in jaren ’90 in de hele publieke sector zijn doorgevoerd. Onderdeel van Het Alternatief was dat je dat ook verandert. En dat duurt natuurlijk megalang.

In het vervolg, Het Alternatief II uit 2015, concluderen jij en medeauteur René Kneijber dat de leraar zijn handelingsvermogen is verloren door ‘negatieve ervaringen met de Onderwijsinspectie, top-down-hervormingen en -management’.

“Als we willen dat collega’s weer gaan handelen dan moeten we ze daar ook in opleiden. En mensen die in de huidige setting zijn opgegroeid moeten hun mentaliteit veranderen: nieuwe kennis en vaardigheden opdoen.”

Ik word er ook nog steeds boos van. Het moet gewoon om goed onderwijs gaan. En dat kunnen we regelen. Ik snap niet dat we dit laten gebeuren met z’n allen. Wij als beroepsgroep staan er ook maar bij. Spreek je uit! Ik weet dat iedereen druk is, maar als dat altijd het excuus blijft, verandert er niets. Kijk naar Big Tech met investeerders wereldwijd die miljarden in onderwijs stoppen. Als je je niet organiseert, ben je aangeschoten wild.”

Wat is wel gelukt sinds Het Alternatief?

“De grote invloed zat denk ik in de idee-vorming, ook richting de politiek. Het is in het parlement besproken, een aantal Kamerleden hadden het gelezen en er dingen uitgehaald die anders georganiseerd moesten worden. Het succesvolle Leraren Ontwikkelfonds (LOF) had een link met het boek.”

Je collega AOb-bestuurder Thijs Roovers, maar ook prominent leraren zoals Jan van de Ven, Eric Ex en Arjan van der Meij gaven aan geïnspireerd te zijn door het boek.

“Dat is gaaf en belangrijk, als onderdeel van de idee-vorming, maar tegelijk te beperkt. Heel veel mensen lazen het boek niet. En nog steeds speelt het gesprek zich teveel in een bepaalde voorhoede af.”

Volgens Evers is over een belangrijk deel van Het Alternatief ‘te makkelijk heen gelezen’.

“Je kunt de ideeën niet los van elkaar zien. Als je ‘de beroepsgroep versterken’ eruit pakt, maar je pakt het systeem niet aan, dan is het een wassen neus. We hebben tien jaar lang geprobeerd de beroepsgroep te versterken, maar het zijn pleisters op een systeem waardoor het niet krachtiger kán worden.”

In Het Alternatief was je best negatief over vakbonden, inmiddels ben je AOb-bestuurder voor het voortgezet onderwijs. Hoe dat zo?

Je kunt boeken blijven schrijven, maar op een gegeven moment is de vraag: wil je dat het gebeurt of niet? In het eerste boek hadden we nog te weinig aandacht voor: hoe organiseer je je als beroepsgroep en hoe hou je dat in stand? Door onder andere mijn werk bij Education International (wereldwijde federatie van onderwijsbonden waar AOb lid van is, red.) kwam ik tot de conclusie: dat organiseren hoort bij de vakbond. Als personeel onderling het gesprek aangaan, elkaar blijven vasthouden, tot een compromis te komen. Dat is allemaal hartstikke moeilijk. Zeker in het voortgezet onderwijs, met eigen vakken, eigen onderwijsideeën. Je moet dat leren. En onderwijsbonden zijn daar traditioneel en wereldwijd goed in.”

Evers zag in andere landen dat een sterke vakbond het verschil maakt: “Als de Schotse onderwijsvakbond ‘nee’ zegt, is het vaak ook ‘nee’. Natuurlijk gaan daar ook dingen niet goed, maar Schotse leraren hebben bijvoorbeeld wel hun bevoegdheden supergoed beschermd, ze hebben veel invloed gehad op het curriculum en de vakbond heeft er op elke school twee representatives: eentje voor arbeidsvoorwaarden en eentje voor onderwijsinhoud. Dat kan, omdat iets van 80 procent van het onderwijspersoneel in Schotland lid is. Bij de Finnen is dat zelfs meer dan 90 procent.”

Hoe komt dat?

“Er is een sterkere vakbondscultuur in die landen. In Nederland speelt de verzuiling een rol. En toen kwamen de jaren ‘90 daar nog overheen, met een sterk anti-vakbondssentiment. Individualisering, decentralisering en marktwerking in publieke sectoren: het heftige neoliberalisme dat we in Nederland hebben gehad, heeft de docent enorm gedeprofessionaliseerd. Nergens in Europa is die decentralisering zo ver doorgevoerd als hier.”

Vakbonden werken ook belemmerend, ze leggen van alles vast in cao’s. Dat werkt de autonomie van leraren niet in de hand.

“Dat zie ik niet zo. Als 30 procent van de werkgevers starters niet de lestaakreductie geeft waar zij recht op hebben, dan gaat er iets niet goed. Dat is niet de fout van strenge regeltjes door de vakbond. Dat is de fout van werkgevers die, onder het mom van ‘er moet toch iemand voor de klas staan’ of onder het mom van vernieuwing, keuzes maken die uiteindelijk de onderwijskwaliteit enorm benadelen.”

“Bovendien: binnen de school kun je met twee derde meerderheid alles veranderen wat je wilt. Dus als mensen zeggen: door de vakbond kan er niks, dan denk ik: kijk om je heen, moet je zien wat een diversiteit aan scholen we hebben. Waar ze in het buitenland met verbazing en soms ook met jaloezie naar kijken. Daar zit het probleem niet. Dat zit ‘m in de lumpsum, decentralisatie en privatisering van het Nederlandse onderwijs.”

Bedoel je de bijlesindustrie?

“Nee, ik bedoel dat we geen openbaar publiek onderwijs meer hebben. De overheid besteedt eigenlijk alles uit via de lumpsum aan private werkgevers. Dat heeft oud-minister Dennis Wiersma wel degelijk ter discussie gesteld. Er ligt nu een aangenomen motie in de Tweede Kamer: wij, de vakbonden, moeten weer direct met de minister onderhandelen. Dat is een noodzakelijke breuk met dertig jaar onderwijsbeleid.”

Wat wil je uiteindelijk bereiken?

“Dat weer veel mensen leraar willen worden en blijven. Dat de werkdruk goed is, dat mensen met plezier naar werk gaan en we trots zijn op ons vak. Dat is de basis van goed onderwijs. En het kan, ook binnen tien jaar. De AOb zet belangrijke stappen, door bijvoorbeeld beroepsbeelden te formuleren. En natuurlijk hoop ik dat meer collega’s lid worden van onze vereniging. Maar voor de echte, fundamentele verandering hebben we de politiek en de hele maatschappij nodig. Een vakbond kan veel lobbyen en organiseren, maar het vraagt politieke moed om systemen te doorbreken. Daar zouden de aankomende verkiezingen over moeten gaan.”

Beroepsbeeld on tour

Kom jij in oktober of november met minstens 25 collega-leraren/docenten samen? Bijvoorbeeld voor een studie- of schooldag, een bijeenkomst van secties of een schooloverstijgend event? De AOb verzorgt daar graag een gratis workshop van twee uur. Pak jouw kans om mee te bouwen aan het Beroepsbeeld Leraar. Lees meer

 

Het Alternatief weg met de afrekencultuur in het onderwijs! verscheen in het najaar van 2013. Docenten René Kneyber en Jelmer Evers lieten in hun boek leraren en internationale onderwijsexperts aan het woord. Samen illustreerden zij de schadelijke gevolgen van de richting die de Nederlandse politiek het onderwijs opstuurde.

In een notendop: marktdenken maakt van scholen bedrijven die zo goedkoop mogelijk zo hoog mogelijk rendement moeten behalen. Deze resultaatgerichtheid leidt tot een heilloze bureaucratische verantwoording, waardoor het belang van de school voorop komt te staan, niet dat van de kinderen en de leraren. Leerlingen worden klaargestoomd om toetsen goed te maken, het onderwijs verschraalt en de rol van de leraar wordt gereduceerd tot die van uitvoerder, waardoor de bezieling verdwijnt.

Het Alternatief introduceerde ook oplossingen. Sturen op vertrouwen en vakmanschap. Flip the system noemden Evers en Kneyber dat, maar zover is het niet gekomen. Het ministerie, de inspectie, het bestuur en de schoolleiding staan nog altijd bovenaan en de leraren onderaan. 

 

Verder lezen in dossier: