Het was een zonnige donderdagochtend in juli toen ze voorgoed vertrokken door een haag van juichende kinderen. Mijn eerste ‘eigen’ klas ging de dag na de eindmusical bij de schoolpoort in rook op: een vreemde gewaarwording, die me ietwat overviel.
Gelukkig is het schoolsysteem zo ingericht dat er na de zomervakantie gewoon weer een verse groep kakelende kinderen is om les aan te geven, om plezier mee te hebben en om je weer aan te hechten.
Ondanks dat mijn volgende leerbrouwerij weer vol leven was, dreven mijn gedachten toch geregeld af naar mijn eerste eigen klasje. Het voelde toch alsof ik een spannende, grappige en vermakelijke Netflixserie had gebingd, maar er bleek geen vervolg te zijn.
Verder bleef het akelig stil, ze waren weg en bleven weg.
Hoe zou het met ze gaan? Zou het zo vlak voor de musical zo naar gebroken been van S. genoeg hersteld zijn om de fietstocht naar de middelbare te maken?
Geregeld informeerde ik als een dramaverslaafde bij achtergebleven broertjes, zusjes, en ouders hoe leerling x en y het maakten? Of ze veel huiswerk hadden en hoe ze dat vonden? Maar verder bleef het akelig stil, ze waren weg en bleven weg.
Tot na een week of zes L. ineens stralend voor mijn neus stond. Het meisje dat altijd meer enthousiasme tentoon spreidde voor de diverse paarden in haar leven dan voor school en de dingen die daarbij hoorden. Bijzonder, dat uitgerekend zij als eerste terugkeerde.
Ik laafde me aan haar verhalen hoe ze stiekem afsprak met haar meeverhuisde basisschool-bestie, op de toiletten afsprak om tijdens een les bij te kunnen kletsen.
Een week later keerden ze samen terug met hun monden vol ijzer en hun poppengezichtjes weggesmeerd onder de concealer. Ze babbelden honderduit over hun nieuwe avonturen: zo gezellig.
Weer een weekje later stond J. grijnzend voor mijn deur samen met een nieuwe vriend. Met hem deelde ik een passie voor snacken en dus liet ik hem de kantine recenseren. ‘Slecht, juf’, zei hij. ‘Dan maar naar de Jumbo voor een frikandelbroodje?’ vroeg ik. Grijnzend zei hij: ‘Juf, daar mogen we eigenlijk niet heen in de pauze, maar ik doe het lekker toch.’
Daarna kwam er nog een groepje van vijf leerlingen langs. Ze schreven uitgebreid hun wiskundesommen op het digibord en vertelden waar ze de mist in waren gegaan, omdat ze niet aan de haakjes hadden gedacht. Ze duwden hun telefoons in mijn gezicht om trots hun cijfers op Magister te laten zien. Struikelend over hun woorden verhaalden ze over toetsen, docenten en nieuwe klasgenoten. En zelfs met het been van S. was het helemaal goed gekomen, want de trap die vlak voor de zomer voor hem nog een onmogelijk obstakel was, liep hij op naar ons lokaal dat zich weer vulde met hun vrolijke stemmen.