Herinneringen aan de lom-school
Basten Quaedvlieg heeft een lichamelijke handicap en werd als kind naar de lom-school gestuurd. Hij klom op naar de universiteit. In dit interview blikt hij terug op die tijd, samen met oud-lomschoolleraar Leo Sweron die kort voor publicatie van dit interview is overleden.
Tekst Maaike Lange - redactie Onderwijsblad - - 8 Minuten om te lezen

“In de klas bij Leo heb ik zelfvertrouwen gekregen”, zegt Basten Quaedvlieg die het van de lom-school tot jurist heeft geschopt. Beeld: Annemiek Mommers
Als de trein vanuit Amsterdam het Limburgse Heerlen nadert, wordt Basten Quaedvlieg een beetje zenuwachtig. Het station herinnert hem eraan hoe grauw zijn geboortestad vroeger was. De woning van zijn ouders boven een autospuiterij stond aan de ene kant van de spoorlijn, de lom-school aan de andere kant. Twee keer per dag kruiste hij het station, grimmig en smerig was het daar, het terrein van drugsverslaafden. Quaedvlieg was een iel jongetje. Hij liep - en loopt nog steeds - scheef door een aangeboren handicap, dubbele scoliose, een s-bocht in zijn wervelkolom. De dokters dachten bij zijn geboorte dat hij nooit zou kunnen lopen of praten. Zijn hele jeugd zat zijn bovenlichaam geperst in een strak korset dat pijn deed.
Na de basisschool heb ik altijd geluk gehad dat ik een docent had die iets in me zag
Dat hij naar de lom-school ging, kwam door die handicap. “Op de basisschool wisten de jonge juffen zich geen raad met een gehandicapt kind”, herinnert hij zich. Een juf noemde hem dom. In de kleine klassen op de lom-school, met soms twee leraren en daardoor extra aandacht, kon hij zich rustig opwerken. Hij zat er van de vijfde klas tot en met twee schakeljaren, een soort van zevende en achtste klas, als voorbereiding op het vervolgonderwijs. “Na de basisschool heb ik altijd geluk gehad dat ik ergens een docent had die iets in me zag. Op de lom-school was dat Leo Sweron. Na de lom-school ging ik naar de mavo. Vanaf dat moment wist ik dat ik wilde gaan studeren. Uiteindelijk was ik 23, veel ouder dan de gemiddelde student, toen ik aan mijn rechtenstudie begon.”
Intussen werkt hij als jurist en woont in Amsterdam. Toen hij zijn leven op de rit kreeg, is hij zich gaan afvragen wat er van zijn oud-klasgenoten op de lom-school in de jaren negentig terecht is gekomen. Ook vraagt hij zich af waarom er nooit iemand van het ministerie van Onderwijs hem heeft gebeld om te vragen hoe het met hem is gegaan. “Er werd destijds veel geld geïnvesteerd in het lom-onderwijs. Het zou dan toch zinnig zijn om te weten of het heeft gewerkt? Voor zoveel leerlingen werkte het destijds.”
Lomp-school in de volksmond
Het gebouw van de Heerlense lom-school, de Pastoor van Arsschool, staat er nog steeds. Vroeger grensde het schoolplein aan het terrein dat bij de mijnen hoorde. In het gebouw huist nu een begeleid wonen-project. De weg ernaartoe is een andere dan vroeger. Het treinstation is verbouwd tot een compleet nieuwe wijk met appartementen, winkels en cafés. Heldere etalageruiten weerkaatsen de blauwe lucht.
Lom-scholen bestonden van 1952 tot 1998. De afkorting stond voor: leer- en opvoedingsmoeilijkheden. Kinderen met een beperkte leerachterstand en een sociaal-emotionele opvoedingsproblematiek konden er terecht. Maar in de volksmond heette de school al snel lomp-school. “Voor ouders was het moeilijk als hun kind naar de lom-school werd gestuurd”, zegt oud-leraar Leo Sweron. “Jouw kind dreigt buiten de boot te vallen, hij of zij wijkt af van de norm, dat is vaak heftig. Maar als een kind eenmaal op zijn plek is en weer blij uit school komt, dan zijn ouders ook blij. Op de lom-school was dat het geval. Wij keken echt naar het kind, onze leerlingen hadden meevoelende leerkrachten. Ik was zelf als leerling ook vaak op de gang gezet, ik was moeilijk en slim, en daar hadden niet alle leerkrachten geduld mee.”
(lees verder onder de foto)

Op de lom-school waren de verhoudingen helder. Oud-leraar Leo Sweron: “Er golden strikte regels, dat hielp de leerlingen.” Beeld: Annemiek Mommers
Quaedvlieg: “Op de lom-school waren we allemaal anders. We wisten dat we buitenbeentjes waren. Het echte leven speelde zich ergens anders af. Dat voelden we. Leo heeft een glazen oog. We beschouwden hem daarom als één van ons.” Als kind had Sweron kanker op het netvlies van een oog. “Mijn moeder heeft me er nooit anders door behandeld. ‘Je hebt een glazen oog, maar onze lieve heer heeft je ook extra hersens gegeven’, zei ze. Als ik door andere kinderen werd uitgescholden als ‘schele’, stuurden mijn ouders me terug. Geef ze een pak slaag, je laat je niet uitschelden. Ik heb dat verinnerlijkt, denk ik, als je mij beledigt, vecht ik terug. Dat voelden de leerlingen op de lom-school, dat konden ze van mij leren. In de klas tikte ik weleens op dat oog, of ik haalde het eruit.”
“In de klas bij Leo heb ik zelfvertrouwen gekregen”, zegt Quaedvlieg. “De laatste keer dat ik tussen leeftijdsgenoten zat, was bij hem in de klas. Toen ik naar de havo ging was ik 18. Toen ik rechten ging studeren 23. Door het leeftijdsverschil duurde het overal langer voordat ik aansluiting kreeg. Het voordeel was dat ik kon roepen bij een leraar die geen orde kon houden: ‘Hou eens op’. Er werd naar mij geluisterd.”
Op school golden strikte regels
Sweron: “In die tijd op de lom-school gingen we bij de leerlingen op huisbezoek. We bekeken de thuissituatie. Bij sommige gezinnen kwamen we meerdere keren, daar was de situatie zo slecht. We troffen veel ongelukkig gescheiden ouders, hoge werkloosheid, drugs, alcohol. Thuis konden de ouders hun kinderen vaak niet hanteren. Maar op school golden strikte regels, dat hielp de leerlingen. Ik liet de leerlingen ook merken: ik ben hier de baas.”
Quaedvlieg: “Bij de eerste bel moest je in de rij gaan staan, bij de tweede bel liep iedereen ordelijk naar binnen. Wij hielden ons aan de regels, en ook de leraren deden dat. Die regels gaven een veilig gevoel.” Sweron: “Basten kwam uit een normaal arbeidersgezin. Gezagsgetrouw, dat wel, wat de meester zegt, is goed. Zijn moeder was heel begaan met hem. Hij was een klein, breekbaar mannetje, ze was bang dat hem iets zou overkomen.”
Quaedvlieg: “Ik werd weleens door de jongens op school in een afvalcontainer gestopt. Maar ik kreeg snel door hoe de sociale hiërarchie werkte. Eén jongen nam een keer een pistool mee naar de klas, een fysiek sterke jongen, als hij me vastpakte kon ik geen kant op. Hij stak vaak vuurwerk af. Tijdens een gymles hoorde ik Leo tegen zijn klas zeggen dat hij ‘s middags alle leerlingen zou controleren op strijkers. Ik vertelde dat aan die klasgenoot. Hij kon op tijd zijn strijkers verstoppen, en ik had nooit meer problemen met hem.”
Van vertrouwen bloeien kinderen op
Quaedvlieg en zijn klasgenoten waren veertien toen ze de school verlieten. “Op mijn twintigste hadden we een reünie. Ik zat toen net op het hbo. Eén meisje uit mijn oude klas werkte op een sociale werkplaats. Andere klasgenoten waren al vader of moeder. Een jongen had drie jaar als stratenmaker gewerkt en was al afgekeurd. Ik was volop bezig me te ontwikkelen, maar zij hadden hun grens al bereikt, dat was toen heel confronterend.”
Dat Basten meer in zijn mars had, zag ik direct
Sweron: “Maar ze hadden het wel bijna allemaal gemaakt tot een vervolgopleiding. Het doel was om deze leerlingen langer binnen het schoolsysteem te houden en ze niet al na, of zelfs op, de basisschoolleeftijd te laten afhaken. Ze werden vrachtwagenchauffeur, schoenverkoper, politieagent, verpleger of kelner in een restaurant. Eentje heeft hier in de buurt een restaurant geopend. Dat Basten meer in zijn mars had, zag ik direct. Dat viel vooral op als ik woordgrapjes maakte, hij snapte ze meteen, terwijl de meesten in de klas me glazig aankeken.”
Quaedvlieg lacht. Hij herinnert zich een van de woordgrappen. “Dan kwam er een leerling bij Leo met de vraag: Heb jij een plastic zak? Dan zei Leo: Ik heb al een glazen oog, vind je dat niet erg genoeg.” Sweron: “Op een gegeven moment hadden we leerlingen waarvan we zagen daar zit meer in, maar ze hebben nog te weinig bagage om naar het vervolgonderwijs te gaan. Daarvoor riepen we toen de schakelklas in het leven, om die leerlingen een hoger niveau te laten halen, hoger beroepsonderwijs, mavo of nog hoger.”
In de schakelklas deed Quaedvlieg twee keer de Cito-toets. De eerste keer scoorde hij 525, lbo-niveau, de tweede keer haalde hij 538, havo/vwo-niveau. “Die score was de hoogste op school tot dan toe. Maar in dat jaar werd het record twee keer verbroken. Een klasgenoot haalde 539. Hij is tegelzetter geworden.” Sweron: “Negentig procent van onze leerlingen ging naar het vmbo, meestal basis, soms kader. Daar is niks mis mee. We hebben die handen ook nu hard nodig. Het ging erom dat deze kinderen niet afhaakten. In het reguliere onderwijs zouden ze teleurgestelde mensen zijn geworden. Wij gaven ze vertrouwen. Bij ons bloeiden ze op.” Quaedvlieg: “De lom-school heeft mij de kans gegeven om een begin te maken met mezelf te worden. Er was tijd én aandacht voor mij als persoon.”
Boek: Laat mij jou helpen mij te helpen - van beperking naar bevrijding

Basten Quaedvlieg schreef een boek over zijn leven met een handicap: Laat mij jou helpen mij te helpen, verkrijgbaar via uitgeverij Pluim