Gymles is een gouden kans om te spelen
Bewegingsonderwijs bevordert de socialisatie en de persoonsvorming van leerlingen, twee onderliggende doelen die in het onderwijs meer aandacht verdienen. “In mijn vak komt je er niet meer mee weg om kinderen alleen maar beter te leren bewegen.”
Tekst Michiel van Nieuwstadt - Redactie Onderwijsblad - - 9 Minuten om te lezen

Lessen bewegingsonderwijs lenen zich heel goed om spelen een centrale plek te geven, betoogt Jaap Verhagen in zijn boek De kracht van een speelse geest'. Beeld Fred van Diem
:Mooie dingen ontstaan als kinderen in het bewegingsonderwijs zelf het heft in handen mogen nemen. Dat weet oud-gymdocent en lerarenopleider Jaap Verhagen uit ervaring. Hij denkt bijvoorbeeld met plezier terug aan drie Harry Potter-weken die hij organiseerde op een vrije school in Rotterdam waar hij werkte in coronatijd. In het spel zwerkbal moesten kinderen de ‘snaai’ bemachtigen, het gouden balletje uit de boeken, maar de precieze regels mochten ze zelf bedenken. “Elke klas speelde een ander spel”, zegt Verhagen. “Maar het was hun spel. Kinderen raakten enorm enthousiast en gingen ook voor en na schooltijd spelen. Ik gaf ze ook de ruimte om een rol te pakken die bij hen lag. Een minder balvaardig kind koos ervoor om scheidsrechter te zijn en in sommige klassen wierpen aanvoerders zich op.” Verhagen deed een stap achteruit en gaf zijn leerlingen de ruimte om te spelen.
De gymzaal is een minisamenleving
In De kracht van een speelse geest pleit Verhagen ervoor om spelen een centrale plaats te geven in ons leven en dus ook in het onderwijs. In het boek dat hij vorig jaar uitgaf betoogt hij dat gymlessen daarvoor een mooie gelegenheid bieden, een kans die ze in andere lessen niet zo vaak krijgen.
Twee andere specialisten in het bewegingsonderwijs onderschrijven die visie. “Ik ben het met Verhagen eens dat er in het bewegingsonderwijs te weinig aandacht is voor een speelse houding”, zegt Chris Hazelebach, oud-gymdocent, methodeschrijver en tot voor kort opleidingsdocent aan de lerarenopleiding lichamelijke opvoeding in Zwolle. “Spelen is megabelangrijk”, vindt ook Nick Keijser, vakdocent bewegingsonderwijs op basisschool de Waterhof in Delft, al waarschuwt hij wel: “In onze lessenreeksen doen kinderen aanvankelijk wat wij ze opdragen. Totale vrijheid van het begin af aan werkt niet. In latere lessen komt er meer ruimte om te spelen.”
Goed moment
Het pleidooi van de bewegingsspecialisten voor spelen komt op een goed moment. Meer spelen in het onderwijs is immers een heel geschikte weg om ten minste twee van de drie nieuwe onderwijsdoelen te realiseren die de commissie curriculumvernieuwing eind vorig jaar formuleerde: socialisatie en persoonsvorming. De derde is kwalificatie (zie kader ‘Wat is goed onderwijs’).

In het bewegingsonderwijs is er te weinig aandacht voor een speelse houding, vinden Nick Keijser en Jaap Verhagen (wijzend op deze foto), specialisten in het bewegingsonderwijs. Beeld Fred van Diem
In theorie zouden in het onderwijs socialisatie en persoonsvorming met kwalificatie in balans moeten zijn, maar in de praktijk staat toch vaak de kwalificatie voorop: het verwerven van kennis en vaardigheden. Dat is immers ook de best meetbare doelstelling, in rapportcijfers voor een koprol of een bal gooien bijvoorbeeld.
Het is niet zo dat socialisatie en persoonsvorming genegeerd worden in gymlessen oude stijl. Zo kunnen kinderen tijdens een les bewegingsonderwijs leren hoe ze respectvol met elkaar omgaan, hoe je afspraken maakt en die nakomt. Deze zogenoemde regulering is nu al onderdeel van veel gymlessen, zo blijkt uit het diepgravende Peil-onderzoek naar de lespraktijk van docenten dat de Onderwijsinspectie voor het laatst deed in 2018. Veruit de meeste gymleraren geven aan dit leerdoel wel een beperkte interpretatie: houd je aan de regels. Meer dan 90 procent van de gymleraren besteedt hier vaak aandacht aan en minder dan 2 procent zegt dat nooit te doen, zo blijkt uit het inspectieonderzoek.
Ik wil dat kinderen een warme band met een bal ontwikkelen
Maar de pleitbezorgers van speels leren verbinden aan het bewegingsonderwijs verdergaande doelstellingen. “Ik vind dat kinderen zich in een goede gymles niet per se aan alle regels hoeven te houden”, zegt Hazelebach. “Naar mijn idee hoort het verkennen van grenzen bij het spelen van een spel. Kinderen zoeken van nature de grens op en daar moet je ze ook de kans toe geven. De gymzaal is een minisamenleving.”
Eigen initiatief
De onderwijsfilosofie van pedagoog Gert Biesta klinkt door in de begin dit jaar gepubliceerde conceptkerndoelen voor bewegen en sport van de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Het gaat daarin om Leren bewegen (kwalificatie), Samen bewegen (socialisatie) en Betrokken bewegen (persoonsvorming).
Verhagen vindt dat er kansen gemist worden in hedendaagse lessen bewegingsonderwijs en in de nieuwe kerndoelen die eind dit jaar van kracht zouden moeten worden. “Welke ruimte is er voor het eigen initiatief”, vraagt hij zich af. “En welke mogelijkheden hebben kinderen om tijdens lessen te ontdekken wie ze zijn.”
Verhagen weet uit eigen ervaring dat niet ieder kind op elke leeftijd uit de voeten kan met het idee dat je tijdens de gymles goed met anderen moet leren samenwerken. “Zelf wilde ik als kind altijd graag winnen”, zegt hij. “En als ik vanavond ga basketballen, dan is dat nog steeds zo. Samenwerken deed ik als jong jongetje moeizaam, ik wilde zelf meer leren en vond bewegingsonderwijs niet iets om samen te doen.” Volgens Verhagen begaat een gymleraar een fout als hij competitief ingestelde kinderen de les leest en vertelt dat ze beter moeten samenwerken tijdens een spelletje basketbal. In zijn lessen mogen leerlingen zelf ontdekken welke manier van sporten past bij hun persoonlijkheid.
Beweegidentiteit
Volgens het bovengenoemde Peil-rapport vormen tikspelen (op 95 procent van de basisscholen) en doelspelen, zoals voetbal en basketbal (84 procent) de bulk van het bewegingsonderwijs op de scholen van nu. Een vaardigheid als koprollen aanleren is ook populair, dat gebeurt in een kleine 60 procent van de gymlessen. “Van oudsher was er in ons bewegingsonderwijs altijd een overdaad aan aandacht voor turnen”, zegt Verhagen. “Maar hoe belangrijk is het nu eigenlijk dat een leerling een salto kan maken op een minitrampoline of een handstand-doorrollen. En waarom zou je daar een norm aan willen hangen met een cijfer, letter of smiley. Dat is funest voor het plezier en de motivatie.”
De nieuwe doelen voor bewegingsonderwijs zijn geordend in vijftien thema’s waarvan er dertien al bekend waren: balanceren, bewegen op muziek, doelspelen, draaien, hardlopen, jongleren, klimmen, springen, stoeien en treffen, terugslagspelen, tikspelen, wegspelen en mikken en zwaaien. Nieuwkomers in deze ordening zijn fitness en bewegen op het water - expliciet genoemd, omdat Nederland een waterrijk land is. “Het is een mooie uitbreiding”, zegt Verhagen. “Maar jammer genoeg lees ik weinig over darts, biljart, jeu de boules, wielrennen, crossfietsen of wintersport en weinig over outdoor activiteiten, yoga en mindfulness of oosterse sporten.” Volgens de nieuwe kerndoelen is het belangrijk dat kinderen ontdekken welke sport of manier van bewegen het best bij hen past. Deze keuze herbergt elementen van persoonsvorming (‘wat voor sporter ben ik’) en socialisatie (‘bij welke club wil ik horen’).

“Spelen is megabelangrijk”, zegt vakdocent bewegingsonderwijs Nick Keijser. “Maar totale vrijheid van het begin af aan werkt niet.” Beeld Fred van Diem
Doelen stellen
Hazelebach en Keijser vinden het belangrijk om doelen te stellen in het bewegingsonderwijs. “Ik wil dat kinderen op de basisschool leren hoe ze een bal moeten vangen of gooien”, zegt Hazelebach. “Ik wil dat ze een warme band met een bal ontwikkelen. Wel moeten we het sportaanbod aanpassen aan de jeugd van deze tijd. Als sommige kinderen te zwaar zijn om aan de ringen te zwaaien, laat ze dan lekker schommelen. Dat zal eerder speels gedrag uitlokken.”
Totale vrijheid van het begin af aan werkt niet
Als de nieuwe kerndoelen straks van kracht zijn, moeten de vijftien thema’s voortaan aan bod komen in het bewegingsonderwijs. “Maar een docent in mijn vak komt er niet meer mee weg om kinderen alleen maar beter te leren bewegen”, zegt Nick Keijser, zelf betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe kerndoelen. “In de opbouw van een lessenreeks zoals ik die voor me zie, staan aanvankelijk de vaardigheden, de kwalificatie, voorop. In latere lessen komt er meer aandacht voor het spelen en daarmee ook voor de socialisatie en de persoonsvorming. Na één of twee lessen in dezelfde setting ontstaat bij kinderen een gevoel van: nu wordt dit een beetje saai. Vanaf dat moment geef je ze de ruimte: wat kunnen jullie zelf bedenken om het weer leuk te maken? Kinderen kunnen dan zelf regels bepalen en het bewegen op hun manier gaan waarderen. Als ze besluiten dat ze tijdens het trefballen niet willen gooien maar schieten, zeg ik: Ga lekker je gang.”
Durf de lesdoelen opzij te zetten
Spelen definiëren is lastig volgens de experts. “Het is een houding”, zegt Hazelebach. “Kinderen zijn aan het spelen als ze experimenteren, als ze creatief zijn. Kinderen die een partijtje voetballen, zijn nog niet per definitie aan het spelen. Ja, wel als ze de kans krijgen om een gek hakje te geven. Dat is een begin.”
Wat kunnen jullie zelf bedenken om het weer leuk te maken?
Dat soort speelsheid krijgt ook wel aandacht in de nieuwe kerndoelen. ‘Leerlingen experimenteren met verschillende basketbaltrucs’, staat er bijvoorbeeld. Maar echte speelsheid in gymlessen gaat verder, volgens Hazelebach. Daarvoor moet een docent bereid zijn de lesdoelen opzij te zetten. Hij noemt het voorbeeld van kleuters die leren mikken door een bal in de richting van blokken te rollen. “Als ze tijdens zo’n les besluiten om met die blokken te gaan bouwen of als ze de bal onder hun T-shirt schuiven en doen alsof ze zwanger zijn, dan moet je ze die ruimte gunnen.”
Het opzoeken van grenzen past volgens Hazelebach ook in dit plaatje. “Ik vind dat je tijdens het voetballen even gemeen mag spelen, hands maken of een beetje mag duwen. Zo lang je maar niet de intentie hebt om de ander kapot te maken. Maar ik weet dat niet iedereen het daarover eens is. Onder de kop ‘Vreedzaam pesten’ heb ik over dit onderwerp ooit een opiniestuk geschreven voor het Nivoz, een stichting die leraren ondersteunt in hun pedagogisch handelen. Docenten waren zo boos dat ze het snel van de website hebben gehaald.”
Consensus over doelen voor goed onderwijs
Na twee decennia van mislukte pogingen tot curriculumvernieuwing publiceerde een wetenschappelijke commissie eind vorig jaar een rapport waarin staat wat nu eigenlijk de bedoeling is van onderwijs. Zo’n rationale, waar doen we het met zijn allen eigenlijk voor, was er in Nederland tot nu toe blijkbaar niet. In het eindadvies Op weg naar eigentijds onderwijs formuleert de commissie naar eigen zeggen voor het eerst deze achterliggende doelen voor het primair en voortgezet onderwijs: kwalificatie (het verwerven van kennis en vaardigheden), socialisatie (oriëntatie op de samenleving met de bijbehorende waarden en
normen die daarin een rol spelen) en persoonsvorming (de groei naar zelfstandigheid en verantwoordelijkheid). De drie hoofdoelen zijn geënt op drie doelen waar goed onderwijs naar zou moeten streven volgens de in Nederland invloedrijke pedagoog Gert Biesta: kwalificatie, socialisatie en subjectificatie.