Algemeen

Ruim 22 duizend vmbo-leerlingen met lwoo-rugzakje minder

Meer dan 22 duizend leerlingen zijn de afgelopen jaren verdwenen uit het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), een vorm van lichte ondersteuning in het vmbo. "Het aantal zorgleerlingen neemt niet af, maar wel de toekenning van de labels.”

Tekst arno kersten - redactie onderwijsblad - - 4 Minuten om te lezen

rugzakje

Beeld: Pixabay

Een paar jaar terug had één op de tien leerlingen in het voortgezet onderwijs een rugzakje via het leerwegondersteunend onderwijs, kortweg lwoo. Dat is een vorm van lichte ondersteuning bedoeld voor leerlingen die extra begeleiding nodig hebben in het vmbo. Bijvoorbeeld omdat ze kampen met een leerachterstand bij taal of rekenen of een lager IQ, al dan niet in combinatie met sociaal-emotionele problemen. Met zo’n rugzakje, circa 4300 euro per leerling, kunnen scholen extra handen in de klas inschakelen of kleinere groepen samenstellen. Zo kunnen deze leerlingen toch een regulier vmbo-diploma halen.

Leerlingen leerwegondersteunend onderwijs (lwoo)

Teldatum Leerlingen lwoo Verschil % tov jaar ervoor % van totaal vo
1-10-2017 81.415 - 13,1% 7,9%
1-10-2016 93.665 - 9,7% 9%
1-10-2015 103.694 - 1,2% 10%
1-10-2014 104.990 + 0,6% 10,2%
1-10-2013 104.342 + 0,8% 10,3%

Bron: OCW/DUO

Tot 2016 stelde een regionale verwijzingscommissie de lwoo-indicaties vast. Ruim honderdduizend leerlingen hadden in oktober 2015 zo’n indicatie. Sinds 1 januari 2016 valt het leerwegondersteunend onderwijs, net als het praktijkonderwijs, onder de regie van de 75 samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de lwoo-stempels. Maar ze hebben ook de mogelijkheid gekregen om de landelijke criteria en voorwaarden rond lwoo-indicaties los te laten.

En die mogelijkheid grijpen ze in toenemende mate aan, zo blijkt uit nieuwe cijfers. Inmiddels hebben 42 regio’s, meer dan de helft dus, gekozen voor een vorm van ‘opting out’, zoals het in beleidsjargon heet. Het geeft scholen meer vrijheid bij het maken van keuzes en het inrichten van passend onderwijs, zeggen ze. Maar er kleven ook risico’s aan. Vrijheid voor scholen en samenwerkingsverbanden vraagt om transparantie en toezicht, benadrukken critici. Worden de geldpotjes verstandig ingezet? Komen ze ten goede aan de leerlingen die het nodig hebben? En zijn die leerachterstanden nu wel allemaal in beeld?

'Opting out' bij 42 van de 75 samenwerkingsverbanden vo:

Klik op een regio om informatie over het betreffende samenwerkingsverband te zien. Bron: Onderwijsinspectie; bewerking: het Onderwijsblad

Zoveel streken, zoveel smaken. Sommige regio’s handhaven de lwoo-registratie, maar stappen af van de landelijke criteria voor de toewijzing. Andere laten het predicaat zelf varen, weer andere stoppen zelfs helemaal met indicering. Door het lwoo-predicaat los te laten, kunnen regio’s het ondersteuningsbudget op een andere manier tussen de scholen verdelen. Neem het samenwerkingsverband VO3101 in het noorden van Limburg. Hier verdwenen de laatste jaren meer dan vierhonderd lwoo-leerlingen uit de statistieken. “Het aantal zorgleerlingen neemt niet af, maar wel de toekenning van de labels”, licht directeur Ilse Dewael toe.

Ook het geld is niet opeens verdampt, het wordt wel op een andere manier verdeeld. Scholen stellen vast wat ze nodig hebben om al hun leerlingen te begeleiden. Inclusief leerlingen met een vroegere lwoo-indicatie, maar ook leerlingen met een kleinere hulpvraag. Het ‘oude’ lwoo-predicaat trekt op basis van een onderzoeksscore een strikte grens: wel of geen rugzakje. Nu is het mogelijk om meer rekening te houden met grensgevallen en meer ondersteuning op maat te bieden, aldus Dewael. De inschatting door de overdragende basisschool speelt daarbij een belangrijke rol. “Het maakt dat scholen op een andere manier nadenken over hun ondersteuningsaanbod.”

Daling/toename leerlingen lwoo 2017-2015:

Klik op een regio om informatie over het betreffende samenwerkingsverband te zien. Bron: DUO; bewerking: het Onderwijsblad

Energie

Jan Houwing, directeur van het samenwerkingsverband VO2001 passend onderwijs Groningen, noemt een ander voordeel van de nieuwe situatie: minder bureaucratie. Zo kostte het aanvragen van een lwoo-indicatie via de voormalige verwijzingscommissies veel tijd en energie. Toch handhaven ze in Groningen wel de indicering. Anders dan bij de collega’s in Venlo, waar het lwoo-budget met ingang van dit jaar wordt toegevoegd aan de algemene basisondersteuning. Daar, in Noord-Limburg, wordt het geld nu via een verdeelsleutel over de scholen verspreid. Het budget staat dan voor vier jaar vast, zodat scholen weten waar ze aan toe zijn.

In Groningen maken ze een andere afweging. Indiceren helpt de zorgleerlingen nadrukkelijk in beeld te brengen, en handhaaft een duidelijkere koppeling tussen de leerling en het onzichtbare rugzakje. “Dat betekent ook dat er geen vast budget is voor de scholen. Heb je het volgende jaar minder zorgleerlingen, dan krijg je dus ook minder geld.”

Stapsgewijs

Er is nog een ander verschil tussen beide regio’s. Groningen krijgt er de komende jaren geld bij: zo’n 2,5 miljoen euro, een fikse plus vergeleken met het oude budget. In Limburg moeten ze juist de broekriem aanhalen. Daar krijgen ze 6,5 ton minder te besteden, een min van 8 procent. Een gevolg van de landelijke herverdeling van het zware ondersteuningsbudget die in zowel het primair als het voortgezet onderwijs wordt doorgevoerd. Regio’s die voorheen een bovengemiddeld beroep deden op middelen voor gespecialiseerd onderwijs (grosso modo het zuiden en oosten), moeten de komende jaren stapsgewijs geld inleveren.

In de andere helft van het land, het westen en noorden, zien samenwerkingsverbanden hun budget groeien. Voor de hand ligt dat bij een krimpend budget de druk op – en het belang van – basisondersteuning toeneemt. De gevolgen van de ingrijpende financiële verevening, die vanaf de start aan passend onderwijs zijn vastgeklonken, worden ook in Den Haag met argusogen gevolgd.

Dit artikel verscheen in het Onderwijsblad van juni 2018.