Algemeen

Leve de kleine klas

Lesgeven aan halve klassen. Leerkrachten hebben het tijdelijk gedaan. Wat zijn de ervaringen? “Ik had de tijd om mijn leerlingen echte aandacht te geven.”

Tekst Franka Hummels - Redactie Onderwijsblad - - 6 Minuten om te lezen

50061971426_f6ca8d4797_o

Beeld: Typetank

Jarenlang waren kleinere klassen de droom van menig leerkracht. Vorige maand waren ze daar dan opeens. Maar niet op de gedroomde manier. Tussen 16 maart en 11 mei waren de scholen dicht om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. En tussen 11 mei en 8 juni mochten de basisscholen slechts op halve kracht weer kinderen ontvangen. Ook middelbare scholen konden vanaf 2 juni weer op halve kracht open. De situatie was te kort en te uitzonderlijk voor een gedegen analyse. Maar wat voor lessen zijn er uit de ervaringen te trekken?

Ruimte

Er was meer fysieke ruimte, precies wat vanwege corona de bedoeling was. Bram van Mil staat voor een combigroep 7/8 in Rijswijk. Normaal heeft hij 27 kinderen voor zijn neus, een maand geleden steeds elf of twaalf. “Kinderen in groep 7 en 8 worden echt al lange lijzen. Die zitten zo onbedoeld met hun elleboog in de ribben van de buurman. Daar hadden we toen geen last van.” Rianne Looijesteijn heeft een groep 6 in Noord-Scharwoude. “Als in een klas met twaalf kinderen er twee snel afgeleid zijn, kun je die helemaal uit elkaar zetten. Bij een groep van 24 heb je er misschien vijf die niet opletten. Die krijg je nooit helemaal uit elkaar.”

Opletten

Dat opletten, dat gaat over het algemeen beter in een kleine klas. Tom van Esch, schoolleider en leerkracht van groep 7 in Boxtel: “Orde houden gaat informeler. Normaal gebruikten we een gebaar voor ‘stilte’. Dat was in de kleine klas niet meer nodig, de kinderen waren gewoon stil als ik aankondigde dat ik wat zou vertellen.” Iris van Meeteren denkt dat haar combigroep 6/7/8 in de Haarlemmermeer ook stiller was omdat er minder geroezemoes was: iedereen hoort het als een kind iets tegen een ander fluistert. Als haar klas met 29 kinderen op volle sterkte is, is dat niet het geval.

Normaal gebruikten we een gebaar voor ‘stilte’. Dat was in de kleine klas niet meer nodig

Andere kinderen zijn juist minder stil in de kleine klas, merkte Van Esch: “Ik zag kinderen die je normaal niet zo veel hoort, zich laten gelden.” Van Mil: “Ik heb twee kinderen met een autisme-spectrumstoornis in mijn klas. Zij bleven minder op de achtergrond. En één van hen heeft doorgaans elk uur een time-out, om alle prikkels te verwerken. Dat was in de kleine groep niet nodig.”

Aandacht

Natuurlijk krijgen de kinderen in een kleinere groep meer aandacht. Looijesteijn komt in de normale situatie vaak niet aan begeleiding bij het verrijkte aanbod toe, nu wel. Van Mil rekent voor dat hij met 27 leerlingen elk uur twee minuten aandacht voor ieder kind heeft. “Dan zit er altijd wel één te wachten, of snapt iemand iets niet en probeert het zelf op te lossen.”

Biny van Kammen geeft les aan 27 leerlingen in groep 3 en 4 in Achtkarspelen. Vorige maand kwamen die twee groepen niet meer samen naar school. Een wereld van verschil, merkte Van Kammen. “Normaal moet ik, als ik de ene groep instructie heb gegeven, meteen door met de instructie voor de andere. Ze zijn dan dus zelf met de stof aan de slag. Nu had ik echt de tijd om te zien hoe het werken ging en kon ik bij ze gaan zitten als ze vastliepen.” Alles ging daardoor efficiënter, merkte ze. “Omdat de sfeer bovendien gemoedelijker was, hadden we veel tijd over voor andere dingen. Ik ben bijvoorbeeld met groep 3 buiten gaan picknicken.”

Omdat de sfeer bovendien gemoedelijker was, hadden we veel tijd over voor andere dingen

Van Kammen werkt ook als intern begeleider. In deze periode werd er minder vaak beroep op haar gedaan, stelt ze vast. “De groepsleerkrachten hadden nu zelf tijd voor dat extra beetje aandacht. Voor sommige kinderen is het fijn dat ze niet uit de klas gehaald hoefden te worden.”

Ontspannen

Op de school in Vleuten waar Marjolein van Kempen voor groep 3 staat, is een eigenzinnige keuze gemaakt: daar kwamen hele groepen de helft van de tijd naar school. Zij hadden dan twee leerkrachten tot hun beschikking en twee lokalen. Terwijl de één zich aan de klas wijdde, kon de ander zich met een klein groepje in het andere lokaal terugtrekken. “Dat is toch anders dan hoe het met klassenassistenten gaat. Dat zijn vaak geen gediplomeerde vakleerkrachten en ze zitten bijvoorbeeld op de gang, of in een andere onrustige ruimte.”

Dit systeem leverde Van Kempen ook een afname van de werkdruk op. “Terwijl ik instructie gaf, was mijn collega al aan het nakijken. Heel ontspannen.” Looijesteijn: “Soms keek ik om half vijf verwonderd om me heen, ben ik echt al klaar? Ik won tijd met kleine dingen. De stof was eerder af, dus liet ik de kinderen tussen kwart voor twee en twee galgje spelen. Ik zette dan alvast mijn les voor de volgende dag op het bord.” De toegenomen rust schrijft Looijesteijn overigens niet alleen toe aan de halve klas. “We moesten improviseren. Ik ervoer daarom minder druk van bovenaf. Ik was minder tijd kwijt aan verantwoording.”

We moesten improviseren. Ik ervoer daarom minder druk van bovenaf

Zorgen

Was alles dan positief? Nee, zeker niet. Alle leerkrachten bekommerden zich ook om de andere halve klas als die thuis zat en die leerlingen kregen geen begeleiding meer met afstandsonderwijs. Iedereen had zorgen over de groepsvorming. Dat was dan ook een van de argumenten van de Vleutense school van Van Kempen om de groepen niet te splitsen.
Maar een kleinere klas heeft ook in de ‘gewone’ situatie nadelen. “School is er ook voor sociale ontwikkeling”, zegt bijvoorbeeld Tom van Esch. “In een kleinere klas is het moeilijker om iemand te vinden met wie het precies klikt.”

Was alles dan positief? Nee, zeker niet

Iris van Meeteren: “Het is belangrijk dat kinderen soms een beetje stiekem kunnen zijn. Als ze briefjes aan elkaar doorgeven, vind ik dat natuurlijk heel schattig. Maar als juf hoor ik er op tegen te zijn. Meestal doe ik alsof ik niets zie. Maar in de kleine klas zagen de kinderen het allemaal, en zagen ze ook dat ik het zag, dus moest ik optreden. De kinderen waren daarmee echt een deel van hun vrijheid kwijt.”

Niet veilig

Het voortgezet onderwijs kon vanaf 2 juni weer op halve kracht open. De school waar Ellen van der Leeden werkt, had eerder al ervaring. Ze geeft tekenen en techniek aan kinderen die het Nederlands niet goed machtig zijn en klaar worden gestoomd voor het reguliere voortgezet onderwijs en mbo. Haar school had open mogen blijven, maar omdat ouders hun kinderen thuis hielden, was de school dicht tot 18 mei. Van der Leeden zat in de commissie die moest bedenken hoe het onderwijs in coronatijd kon worden aangepakt. Er zijn sinds 2 juni steeds maar vijf halve groepen tegelijk op school, met elk hun eigen ingang, fietsenhok, toilet en lokaal. Dat werkt goed, vindt ze.

Tijdens de pandemie zijn haar doe-vakken vervallen. Ze geeft nu tijdelijk rekenen en taal. Toch geeft de nieuwe werkwijze haar ideeën voor de toekomst. Als ze techniek geeft, is dat namelijk aan 22 leerlingen, zonder assistent. “Dat is veel te veel, het is eigenlijk niet veilig. Ik wil dat voortaan ook met een halve klas. Dan hebben ze helaas minder lesuren, maar in elk geval wel in een goede omgeving.”

Al met al is het enthousiasme over de kleinere groepen groot. Maar, waarschuwen meerdere leerkrachten, het risico bestaat dat met een roze bril naar de kleine klassen wordt gekeken. Biny van Kammen: “Ik was zó blij dat we weer mochten, dat ik de kinderen weer zag!”

Dit artikel verscheen in het Onderwijsblad van juli 2020. Alle AOb-leden ontvangen het blad maandelijks in de bus.