Algemeen

Financiële ratrace ondermijnt wetenschappelijk onderwijs

De miljoenenjacht op onderzoekbeurzen en de explosieve groei van de studentenaantallen ontwrichten de universiteit. Van de 27 duizend universitair docenten heeft 40 procent een tijdelijk contract.

Tekst Yvonne van der Meent - Redactie Onderwijsblad Beeld: XF&M - - 7 Minuten om te lezen

ratrace

Beeld: XF\x26amp;M

Carlo Ierna (40) is gespecialiseerd in de geschiedenis van de filosofie. Sinds 2016 heeft hij twaalf tijdelijke onderwijsbanen gehad aan vijf verschillende Nederlandse universiteiten. De contracten varieerden in duur en omvang. Bij de Vrije Universiteit Amsterdam had hij drie keer een contract van twee maanden. Maar dat was wel zijn omvangrijkste tijdelijke baan, hij werkte er drie dagen per week als filosofiedocent. Zijn andere contracten duurden drie tot zes maanden, in Groningen was hij twee jaar parttime-docent. “Het is een soort seizoenswerk. Je weet wanneer je vak in Nijmegen, Utrecht of Leiden op het programma staat en je dus weer een verzoek kunt verwachten.”

Bij elkaar opgeteld leveren die kortdurende kleine aanstellingen Ierna 3,5 à 4 dagen per week betaald werk op. Hoewel zijn tijdelijke contracten bij de VU sinds juli vorig jaar zijn omgezet in een vaste aanstelling van 0,23 fte, heeft hij zich nog steeds niet echt kunnen settelen. “Je krijgt geen passende hypotheek. Ons inkomen wordt te laag ingeschat. Mijn vrouw heeft er na haar promotie voor gekozen om coach en counselor van academici te worden. Ze is zzp’er, maar ik word door banken ook als zzp’er behandeld.”

Het is een soort seizoenswerk. Je weet wanneer je vak in Nijmegen, Utrecht of Leiden op het programma staat en je dus weer een verzoek kunt verwachten

Nomaden

Ierna is één van de duizenden academische nomaden die van tijdelijk contract naar tijdelijk contract zwerven. Rond de 40 procent van de ruim 27 duizend wetenschappers bij de veertien universiteiten is in tijdelijke dienst. Daarbij zijn de ruim negenduizend promovendi niet meegeteld. Allemaal hopen ze op een vaste baan, terwijl die uiteindelijk maar voor tien procent van de promovendi is weggelegd.

Het terugdringen van de tijdelijke banen staat al een paar jaar hoog op de cao-agenda, maar dat lukt mondjesmaat. Tussen 2015 en 2018 daalde het landelijke aandeel flexwetenschappers van 42 procent naar 39 procent, blijkt uit cijfers van de Vereniging van universiteiten. En die voorzichtige daling is niet eens overal zichtbaar. Bij de TU Delft, in Tilburg en bij de Open Universiteit nam het aandeel tijdelijke banen juist toe.

Het terugdringen van de tijdelijke banen staat al een paar jaar hoog op de cao-agenda, maar dat lukt mondjesmaat

Tijdelijke financiering van onderzoek is één van de belangrijkste oorzaken, stelt Claire Weeda die samen met WO in Actie de kwalijke gevolgen van de flexibilisering onder de aandacht probeert te brengen. “Bij onze sectie konden universitair docenten in het verleden 40 procent van hun tijd aan onderzoek besteden, maar door de explosieve groei van het aantal studenten lukt dat al lang niet meer”, zegt Weeda die middeleeuwse geschiedenis bij de Universiteit Leiden doceert. “Wij zijn naar een verhouding 80/20 gegaan, maar in de praktijk is het eerder 140/10. Je komt amper aan onderzoek toe, tenzij je zelf een smak subsidie binnenhaalt bij een fonds. Dan word je tijdelijk vrijgesteld van onderwijstaken en moet iemand anders jouw colleges overnemen. Die docent krijgt dan weer tijdelijke aanstelling. Daardoor zit er geen continuïteit in het onderwijs. Bovendien worden onderwijs en onderzoek uit elkaar getrokken, terwijl universiteiten verwevenheid tussen die twee juist hoog in het vaandel hebben staan.”

Moordend

Wie carrière wil maken in de wetenschap moet na zijn promotie een onderzoekbeurs zien te bemachtigen. Die zijn er in soorten en maten bij de Nederlandse onderzoekfinancier NWO en ook bij de European Research Council. Daarmee zijn miljoenen binnen te slepen, maar de concurrentie is moordend. Slechts 10 tot 15 procent van de aanvragen wordt gehonoreerd.
Carlo Ierna bemachtigde na zijn promotie in 2009 een postdoctorale beurs in Vlaanderen en vervolgens een Nederlandse Veni-beurs voor excellente, pas gepromoveerde onderzoekers. Daarna greep hij net naast een Vidi-beurs voor ervaren onderzoekers.

De onderwijsbanen die Ierna accepteerde zijn bij onderzoekers niet erg geliefd. “Als je geen onderzoek kunt doen en niet publiceert, maak je geen enkele kans meer op een onderzoekbeurs”, vertelt Ierna. “Maar als filosoof heb ik de mogelijkheid om in mijn eigen vrije tijd onderzoek te doen en te blijven publiceren. Dat heb ik gedaan en daardoor heb ik mee kunnen schrijven aan een subsidieaanvraag voor een Europees onderzoeksproject die is gehonoreerd.”
Ierna is nu tot maart 2024 twee dagen per week postdoc bij de Radboud Universiteit. “Ik sta er qua werkzekerheid dus wat beter voor dan de afgelopen jaren”, concludeert hij.

Hoewel hij tien jaar na zijn promotie nog maar net een kleine vaste baan heeft, heeft Ierna nooit overwogen uit de ratrace te stappen. “Voor iemand met mijn specialisatie is er weinig te doen buiten de universiteit en ik heb het idee dat het me wel gaat lukken om nog een keer een grote onderzoeksubsidie in de wacht te slepen.” Maar er zijn heel veel onderzoekers die de universiteit de rug toekeren omdat ze het zich niet kunnen veroorloven tijdelijke aanstellingen aan elkaar te rijgen, weet hij. “Dat zijn niet de slechtsten. Integendeel. De competitie om beurzen levert het tegendeel op van wat beoogd wordt. Niet de beste maar de meeste flexibele wetenschappers komen bovendrijven.”

Niet de beste maar de meeste flexibele wetenschappers’ komen boven drijven

Subsidieadviseur

Marlieke van Kesteren (36) is wel uit de ratrace gestapt. Na haar promotie werkte de neurowetenschapper twee jaar als postdoc bij de Radboud Universiteit. Daarna vertrok ze met een NWO-beurs naar Stanford University in de VS en vervolgens werkte ze met een Europese Marie Curie-beurs bij de VU. Na afloop van dat contract kon ze een vaste onderwijsbaan bij de VU krijgen, maar dan moest ze vakken gaan geven waarin ze niet is gespecialiseerd. Om in de running te blijven voor een wetenschappelijke positie had ze nog een keer een tijdelijke onderzoekbaan kunnen accepteren in het buitenland. “Dat wilde ik niet met twee jonge kinderen.”

Na een tijdje breed solliciteren is Van Kesteren overgestapt naar het bedrijfsleven. Sinds oktober vorig jaar is ze subsidieadviseur en begeleidt ze onderzoekers bij het aanboren van fondsen. Dat bevalt haar boven verwachting goed. “Ze zijn blij met me, ik voel me gewaardeerd. Maar het is wel ontzettend jammer dat ik niet door kon gaan met onderzoek. Ik heb echt jarenlang gedacht dat ik hoogleraar zou worden.” Ze vindt het geen nederlaag. “Het werk dat ik nu doe, is leuk en uitdagend en ik ben nog steeds nuttig voor de wetenschap.”

Hypercompetitief

“Het systeem is aan het vastlopen”, stelt Marijtje Jongsma hoofdbestuurder van de nieuwe AOb-sector Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek (WO&O). “De Nederlandse universiteiten horen tot de efficiëntste ter wereld, ze produceren de meeste wetenschappelijke publicaties per geïnvesteerd bedrag. Dat is te danken aan het hypercompetitieve systeem waarin relatief goedkope tijdelijke onderzoekers het leeuwendeel van het wetenschappelijk werk uitvoeren.”

Onderzoekers worden met allerlei trucs jarenlang in tijdelijke dienst gehouden. “Ik kon na twee tijdelijke contracten zes maanden de ww in en daarna weer terugkomen bij de VU”, vertelt Van Kesteren. “Dat wilde ik niet. Een andere manier om een vaste aanstelling te vermijden is dat je een tijdje wordt ondergebracht bij het academisch ziekenhuis. Dat is een apart bedrijf dus daar kan je gewoon een nieuw jaarcontract krijgen.”

Onderzoekers worden met trucs jarenlang in tijdelijke dienst gehouden

Personeel heen en weer pingpongen tussen werkgevers, noemt Jongsma dat. Een andere truc is een klein vast contract van bijvoorbeeld een dag in de week combineren met tijdelijke uitbreidingen. “Hoe vaak die draaideurconstructies en knutselcontracten voorkomen, weten we niet”, aldus Jongsma. “Personen met zo’n rommelaanstelling klagen niet snel omdat ze blij zijn dat ze weer door kunnen met hun onderzoek.”

Miljard

Om meer vaste banen te creëren moet er een miljard euro per jaar bij, stellen WO in Actie en de AOb. “De bekostiging staat niet in verhouding tot de hoeveelheid werk die moet worden verricht”, zegt Marijtje Jongsma. Minister Van Engelshoven beaamt dat, maar zegt er onmiddellijk bij dat dat geld niet op de plank ligt. Daarom wil ze de druk van de ketel halen door de bekostiging minder afhankelijk te maken van studentenaantallen, 100 miljoen euro te verschuiven van NWO naar de onderzoeksbudgetten van de universiteiten en onderwijsprestaties hoger te waarderen.”
Het zijn stappen in de goede richting, maar Claire Weeda is sceptisch. “Het is allemaal goed bedoeld, maar er is in het verleden al zo veel toegezegd. De vorige minister van Onderwijs, Jet Bussemaker, beloofde vier jaar geleden nog dat er vierduizend docenten bij zouden komen in het hoger onderwijs. Die zijn er ook nog steeds niet.”

“Met het verschuiven van budgetten en het uitloven van een onderwijsprijs van 2,5 miljoen euro haal je de perverse groeiprikkels en de hypercompetitie niet uit het systeem”, vindt Jongsma. Het roer moet volgens haar echt om. “De jacht op prijzen en onderzoekbeurzen is doorgeslagen. Het geld moet weer verdeeld worden op basis van taken en niet gericht zijn op het produceren van zoveel mogelijk wetenschappelijke publicaties en diploma’s.”

Lees ook: Tijdelijke contracten: grote verschillen tussen universiteiten