Algemeen

De plus- en minpunten van het pensioenakkoord

Na jarenlang onderhandelen hebben de vakbonden, de werkgevers en het kabinet op 5 juni een principe-akkoord bereikt over het verbeteren van het pensioenstelsel. Tijdens de onderhandelingen was een cruciale rol weggelegd voor de FNV, waarbij ook de AOb is aangesloten. De veranderingen op een rij.

Tekst Algemene Onderwijsbond - - 7 Minuten om te lezen

Spaarvarken

Beeld: Pixabay

Om te zorgen dat pensioenen in koopkracht evenveel waard blijven, moeten de uitkeringsbedragen van tijd tot tijd worden verhoogd om gelijke tred te houden met de prijsstijgingen. Op basis van de huidige pensioenwet mogen pensioenfondsen alleen overgaan tot zo’n verhoging, een inflatiecorrectie, als ze beschikken over een flinke kapitaalbuffer. Ze moeten voldoende kapitaal achter de hand hebben om alle huidige deelnemers hun pensioenen te kunnen uitbetalen plus nog een paar procent reserve. In vakjargon: hun dekkingsgraad moet meer dan 104,3 procent zijn. Mede dankzij de strenge rekenregels in diezelfde wet is die vereiste buffer in veel gevallen al tien jaar niet gehaald. Daardoor zijn de pensioenen in die periode niet verhoogd en hebben ze dus flink aan koopkracht ingeboet.

Minder grote buffers

Op basis van het nieuwe pensioenakkoord wordt de pensioenwet aangepast: pensioenfondsen hoeven voortaan minder grote buffers aan te houden. Zolang ze over genoeg kapitaal beschikken om aan al hun huidige en toekomstige uitkeringsverplichtingen te voldoen – dat is een dekkingsgraad van 100 procent - mogen ze hun overige kapitaalreserves gebruiken voor inflatiecorrectie en dus koopkrachtbehoud. Een belangrijk besluit, waartoe het kabinet in november 2018 nog niet bereid was. Daar staat tegenover dat pensioenfondsen ook eerder tot kortingen moeten overgaan als de dekkingsgraad onder de 100 procent zakt.

Tegenvallers en dus kortingen worden op basis van het nieuwe pensioenakkoord echter kleiner, want afgesproken is mee- en tegenvallers op beleggingsgebied voortaan uit te smeren over tien jaar. Dat is nu niet het geval: op basis van de huidige Pensioenwet moeten pensioenfondsen die vijf jaar achter elkaar onder de dekkingsgraad van 104,3 procent zitten in één klap een korting doorvoeren die groot genoeg is om de dekkingsgraad weer op het gewenste niveau te krijgen.

Kortingen kunnen dus voortaan weliswaar eerder plaatsvinden, maar zullen dan kleiner zijn. Volgens de pensioenfondsen zullen de pensioenen daardoor per saldo sneller worden verhoogd. Afgaande op de ervaringen in de afgelopen jaren zullen er in de nieuwe situatie vaker verhogingen voorkomen dan verlagingen. In combinatie met de afgesproken spreiding van beide ingrepen over tien jaar valt dan een stijgende lijn te verwachten in de uitgekeerde bedragen. En dat is ook een van de beoogde doelen van de vernieuwing van het pensioenstelsel: een hogere betrouwbaarheid oftewel koopkrachtbehoud.

Minder snelle stijging aow-leeftijd

De vakbeweging heeft zich van begin af aan verzet tegen de politieke wens om de aow-leeftijd in acht jaar tijd te laten stijgen naar 67 jaar en daarna te koppelen aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Aanvankelijk was het de bedoeling dat elk jaar langer leven automatisch ook zou leiden tot een jaar langer werken.

Nu is afgesproken dat de aow-leeftijd naar 67 jaar wordt vertraagd en ook daarna langzamer stijgt.

  • In 2020 en 2021 blijft de aow-leeftijd op 66 jaar en vier maanden staan
  • Daarna stijgt de aow-leeftijd in 2022 naar 66 jaar en zeven maanden en in 2023 naar 66 jaar en tien maanden
  • Vanaf 2024 wordt de aow-leeftijd 67 jaar

Grafiek: Stijging aow-leeftijd langzamer later en langzamer

Bovendien heeft het kabinet onder druk van de vakbeweging besloten de koppeling van de aow-leeftijd aan de levensverwachting vanaf 2025 niet één op één te maken, maar te beperken tot tweederde. Dat wil zeggen, zo blijkt uit de berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek, dat we in de toekomst gemiddeld een jaar langer blijven leven, dan leidt dat op termijn tot een stijging van de aow-leeftijd met acht maanden in plaats van twaalf. FNV-onderhandelaar Tuur Elzinga zegt daarover: 'Een belangrijk besluit, waartoe het kabinet in november 2018 nog niet bereid was. Het bevriezen en minder snel laten oplopen van de aow-leeftijd kost de staat eenmalig zeven miljard euro. Daarna zijn de kosten jaarlijks vier miljard.’

Vroegpensioenregelingen

De afgelopen vijftien jaar heeft de politiek het afspreken van vroegpensioenregelingen in cao’s zoveel mogelijk ontmoedigd, met name door het instellen van een fiscale boete van 52 procent bovenop het 'vroegpensioenbedrag'. Daardoor zijn deze regelingen in veel gevallen onbetaalbaar geworden.

Het kabinet en de sociale partners zijn het erover eens geworden dat daar verandering in moet komen. De vakbonden en de werkgevers moeten weer de nodige financiële ruimte krijgen om werknemers via cao-afspraken perspectief te bieden op vervroegde uittreding. Daarvoor zal de komende jaren een structurele oplossing worden uitgewerkt. In het nieuwe pensioenakkoord zijn daarover afspraken opgenomen en een overgangsregeling om in de tussentijd de huidige zestigplussers alvast de mogelijkheid van vervroegde uittreding te bieden.

Overgangsregeling

De overheid zal vanaf 2021 vijf jaar lang boete versoepelen ten gunste van zestigplussers die moeite hebben tot de gestegen aow-leeftijd hun (zware) werk te blijven doen. De versoepeling komt erop neer dat werkgevers deze medewerkers drie jaar lang 19.000 duizend euro bruto per jaar kunnen uitbetalen als inkomen bij vervroegde uittreding en daarover dan geen boete opgelegd krijgen. Dit is zoals gezegd een tijdelijke regeling gedurende vijf jaar. De vrijstelling wordt alleen toegekend voor de drie dienstjaren voordat een werknemer de aow-leeftijd bereikt.

De overheid trekt 800 miljoen euro uit om de werkgevers te ondersteunen bij de financiering van deze mogelijkheid voor vervroegde uittreding. De overgangsregeling gaat pas in vanaf 2021 omdat de exacte uitwerking nog geregeld moet worden – bijvoorbeeld hoe beroepssectoren een beroep kunnen doen op de beschikbaar gestelde subsidiepot van 800 miljoen euro. Het bedrag aan vroegpensioen dat voor de collega’s in kwestie wordt uitgetrokken kan ook meer dan 19 duizend euro per jaar zijn, maar over het meerdere moet de werkgever dan wel weer de RVU-heffing betalen. Onderwijspersoneel zou die 19 duizend euro ook kunnen aanvullen door het ABP Keuzepensioen te benutten.

Structurele regelingen

Op aandringen van de bonden is het kabinet akkoord gegaan met het structureel verruimen van het aantal uren dat werknemers belastingvrij verlof mogen opsparen, als dat in de cao wordt afgesproken. Het huidige maximum van 50 weken belastingvrij sparen wordt verdubbeld tot 100 weken. Door het optimaal benutten van deze optie zouden werknemers dan dus ruim twee jaar voor hun aow-leeftijd kunnen stoppen met werken. Uiteraard moeten daarover dan wel eerst cao-afspraken met de werkgever worden gemaakt.

De FNV wil het mogelijk maken mensen die al jong begonnen zijn met werken op een verantwoord moment de -financiële- ruimte te bieden om eerder te stoppen. Het kabinet heeft ermee ingestemd om samen met de bonden en de werkgevers te onderzoeken of het mogelijk is werknemers na het volmaken van bijvoorbeeld 45 dienstjaren automatisch aanspraak te geven op een aow-uitkering. Het streven is dit onderzoek in 2020 af te ronden.

Tot slot hebben het kabinet en de sociale partners afgesproken te onderzoeken hoe toeslagen voor bijvoorbeeld onregelmatigheid en overwerk omgezet kunnen worden in individuele vrijwillige pensioenopbouw. Dat zou een extra kapitaalvoorziening kunnen opleveren, die werknemers aan het eind van hun loopbaan meer (financiële) ruimte geeft om desgewenst eerder te stoppen met werken.

Maatschappelijk draagvlak/solidariteit

Het Nederlandse pensioenstelsel is gebaseerd op solidariteit. De houdbaarheid daarvan wordt ondermijnd als steeds meer werknemers geen pensioen opbouwen. Dat is niet goed voor henzelf en niet voor het stelsel. Zij dragen dan namelijk ook niet bij aan de twee pluspunten van de collectieve pensioenopbouw, waar langdurig veel geld kan worden belegd dan allemaal kleine individuele pensioenpotjes. Vandaar de harde eis van de bonden dat in het nieuwe pensioenstelsel ook flexwerkers en zzp’ers pensioen moeten kunnen opbouwen.

In november bleek het kabinet nog niet bereid op dat gebied maatregelen te nemen. Het pensioenakkoord van 5 juni maakt duidelijk dat daarin verandering is gekomen. Een verplichting wordt het nog niet, maar het kabinet gaat het zo eenvoudig mogelijk maken dat zzp’ers zich aansluiten bij een pensioenfonds. Wel worden ze verplicht zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.

Het kabinet heeft ook de ambitie om het pensioenstelsel verregaand te individualiseren losgelaten. In zijn pensioenbrief aan de Tweede Kamer van februari besprak minister Koolmees van Sociale Zaken nog de mogelijkheid om over te stappen naar een pensioencontract met persoonlijke pensioenvermogens. In het akkoord dat nu op tafel ligt is afgesproken dat het pensioen geregeld blijft in een solidair premiecontract. De risico’s tijdens de pensioenopbouw blijven we dus collectief delen. Wel moet onderweg inzichtelijker worden gemaakt wat deelnemers individueel al aan pensioen opgebouwd hebben.

Benieuwd naar het hele pensioenakkoord? Klik op deze link. De FNV houdt door het hele land voorlichtingsbijeenkomsten. Wil je daarbij zijn? Bekijk wanneer er een bijeenkomst in de buurt is.