Algemeen

Als een malle differentiëren op de kleine school

Twee juffen, twee parttime directeuren en 39 kinderen. Hoe gaat het eraan toe op een van de kleinste scholen van Nederland? “Ik twijfel niet aan ons bestaansrecht.”

Tekst Lisanne van Sadelhoff - redactie Onderwijsblad - - 9 Minuten om te lezen

bathmen-de-looschool-een-van-de-kleinste-scholen-van-nederland-9

Beeld: Angeliek de Jonge

In de keuken van de Looschool in het Overijsselse Loo staan 25 ijshoorntjes met fruit en slagroom erin. ‘Hoera’, staat er op een kaartje. ‘Ik ben jarig!’ Het is een traktatie van een leerling uit de bovenbouw. “Dat is het voordeel van op een mini-school zitten”, glimlacht juf Adinda Biekmann. “Je kan met 25 hoorntjes de halve school en het hele team trakteren.”

Even de droge cijfers: de Looschool heeft 39 leerlingen die zijn onderverdeeld over twee klassen. Een onderbouwklas van groep 1 tot en met 4 en een bovenbouwklas van 5 tot en met 8, twee quatrogroepen noemt de directeur het. Het team bestaat uit twee docenten (één per klas), twee parttime klassenassistenten en twee directeuren die afgewisseld een paar uur per dag de honneurs waarnemen. Er zijn verder twee lokalen met daartussen een ruimte waar boven- en onderbouwleerlingen samen aan projecten werken of kinderen rustig kunnen zitten. Er staat een groentekar – gebouwd door een van de kinderen en zijn vader – met groente uit eigen moestuin. “Typisch een dorpsschool, hè”, lacht Biekmann. Ze opent de deur van haar klaslokaal. Tijd voor een nieuwe dag.

Beeld: Angeliek de Jonge

Kielekiele

In het enige kantoortje van de school zit directeur Frank Machielsen al aan de koffie. Hij blikt terug op het schooljaar 2017-2018. “Toen was het echt kielekiele.” Het jaar startte met 26 kinderen, de ondergrens is 23 leerlingen voor zeer dunbevolkte gebieden, zo heeft het ministerie van Onderwijs besloten. “Heel even was er sprake van een fusie met een wat grotere school in een dorp hiernaast, maar als ik heel eerlijk ben, heb ik nooit getwijfeld aan ons bestaansrecht.”

Jong en oud zit bij elkaar, kinderen uit groep 1 gaan met kinderen uit groep 4 om. Ik vind dat prachtig om te zien, die kleintjes en die groteren samen

Machielsen is dan ook blij dat de Looschool, die sinds 1912 bestaat, ‘klein maar fijn’ kon blijven. “De kinderen zijn hier gewend om voor elkaar te zorgen”, zegt hij. “Jong en oud zit bij elkaar, kinderen uit groep 1 gaan met kinderen uit groep 4 om. Ik vind dat prachtig om te zien, die kleintjes en die groteren samen. Het is een soort gemeenschapje. Zoals het dorp Loo ook een gemeenschap is waar iedereen elkaar groet.”

Machielsen weet, net zoals alle andere teamleden, van elk kind de naam, en welke vaders, moeders, broertjes en zusjes daarbij horen – zelfs de opa’s en oma’s zijn bekende gezichten. “We hebben hier maar 22 ouders, want sommige gezinnen hebben meerdere kinderen op school.” Wil niet zeggen dat er een oudertekort is. “We hebben geen conciërge, daar zijn we te klein voor, maar er zijn ouders die uit zichzelf het schoolplein aanvegen als ze zien dat het nodig is. Er is ook een app-groep met alle ouders. Eén appje is genoeg en er komen al mensen opdraven om te helpen. Dat heeft iets warms.”

Beeld: Angeliek de Jonge

En natuurlijk heeft een kleine school ook zijn nadelen. “Formatief gezien heb ik weinig ruimte en de teamleden zijn veel op zichzelf aangewezen”, zegt Machielsen. “Ze kunnen minder collega’s bevragen en minder samenwerken. En zij zijn het gezicht van de school, zij zijn er iedere dag. Dat is anders op een grote school: dan neemt de directeur die rol op zich.”

Of dat erg is? Ja en nee, zegt Ylke Emons. Ze is onderbouwjuf en geeft vijf dagen in de week les aan kinderen in groep 1 tot en met 4. “Ik moet ontzettend differentiëren”, zegt ze. “Veel meer dan de gemiddelde basisschooldocent. Maar aan de andere kant heb ik heel veel vrijheid, en geeft het ook veel rust en overzicht om op zo’n kleine school te werken.”

Ik moet ontzettend differentiëren. Veel meer dan de gemiddelde basisschooldocent. Maar aan de andere kant heb ik heel veel vrijheid

Dat differentiëren gebeurt op een georganiseerde manier. De kinderen worden niet per groep, maar per niveau ingedeeld. Zo zitten er deze dinsdagochtend acht kinderen te lezen, vier kinderen spelen met de blokken, een paar kinderen doen een rekenwerkje of zitten achter de computer, en er is een groepje apart genomen door de onderwijsassistent, voor Emons de onmisbare helpende hand. “Zonder haar zou het wel heel veel zijn.” Terwijl ze dat zegt, strijkt ze een kind door de haren. “Ben je klaar met je taak? Dan mag je bij groepje 6 aansluiten.”

Beeld: Angeliek de Jonge

Op een bord wordt per uur aangegeven welke taken welke groep heeft, de kinderen weten precies in welke groep ze voor welke taak (rekenen, lezen) zijn ingedeeld. “Je gaat anders denken en dingen anders organiseren als je voor een quatrogroep staat”, zegt Emons. “Klassikaal lesgeven doe je minder, vooral aan het begin van de dag en aan het eind, voor de rest is er heel veel persoonlijke begeleiding.”

Ze wijst naar een meisje dat aan het lezen is. Ze kon op twee scholen niet meekomen, daar was het veel te druk en kreeg ze te weinig persoonlijke aandacht. “Zo mooi: wij bieden geen speciaal onderwijs en toch gaat het ontzettend goed hier met haar. Juist omdat wij zo op de leerling zitten. Ik vraag me weleens af of er een veiligere leeromgeving is, dan hier.”

Vertrouwd

Of ze niet bang is dat ze sommige kinderen, of bepaalde ontwikkelingen mist? Je hebt immers met meerdere leeftijden en niveaus te maken dan in een gemiddelde klas. Emons glimlacht. “We hebben een digitaal leerlingvolgsysteem waarin we alles bijhouden per leerling. En ik kan het na de onderbouw heel makkelijk overdragen aan Adinda, bij de bovenbouw: ze is mijn enige directe fulltime collega. We houden samen de ontwikkeling van elk kind zo acht jaar lang nauwlettend in de gaten.”

Ook de ouders zeggen het allemaal, als ze binnendruppelen om hun kroost te brengen. “De juffen staan heel dicht bij de kinderen”, zegt Rick Oudenampsen, die twee kinderen in de onderbouw op deze school heeft zitten, en één in de bovenbouw. “De kinderen die het moeilijk hebben krijgen extra aandacht. En de kinderen kennen elkaar allemaal. Laatst zag ik een bovenbouwer die een zware tas van een onderbouwer tilde. Dat is toch mooi?”

Beeld: Angeliek de Jonge

Maar, het kan ook een nadeel zijn, die vertrouwdheid. Want ja: de kinderen moeten ooit de grotemensenwereld in. Die begint bij de middelbare school, een paar dorpen verderop. Waar niet iedereen elkaar kent. Bram, leerling in groep 7, is zich daar wel van bewust. “Het is leuk dat je iedereen van naam kent, maar het zal wennen zijn als we naar de grotere school gaan. Dan heb je ineens allemaal andere juffen en meesters ook. Wij hebben hier maar twee juffen op
school. Ze zijn heel leuk, maar soms is dat ook een beetje saai.”

Het is leuk dat je iedereen van naam kent, maar het zal wennen zijn als we naar de grotere school gaan. Dan heb je ineens allemaal andere juffen en meesters ook. Wij hebben hier maar twee juffen op school

Directeur Machielsen ziet dat niet per se als een probleem. “De stap naar de middelbare school is voor elk kind groot. En hier krijgen kinderen al heel erg te maken met leeftijdsverschillen. Hier zit een leerling van acht met een leerling van twaalf in de klas. We werken groeps-doorbroken.”

Zo heeft bovenbouwdocent Biekmann haar leerlingen gekoppeld aan onderbouwleerlingen. Iedere leerling heeft een eigen ‘maatje’. Om te leren. Samen. Een aantal kinderen van de onderbouw werkt bijvoorbeeld met begrijpend lezen mee met de bovenbouw. Hoe is dat voor de leraren onderling, leren die ook van elkaar? Biekmann geeft wel toe: soms mist ze directe collega’s. “Ylke en ik zijn allebei relatief jong, je wilt soms wel advies van iemand die wat meer ervaring heeft, of anders naar dingen kijkt.”

Beeld: Angeliek de Jonge

De directie van de Looschool is zich daar ook bewust van. Daarom is het project ‘Samenscholen’ in het leven geroepen, om de samenwerking in de regio te stimuleren. Medewerkers van de Looschool gaan een aantal keer in het jaar om de tafel met collega’s van de andere twee scholen binnen deze scholengemeenschap. Om ervaringen uit te wisselen, tips en kennis te delen. Biekmann: “Ik merkte wel dat ik daar behoefte aan had. Vooral ook omdat Ylke en ik zo druk bezig zijn met het runnen van onze eigen klassen, en de school. Normaal verdeel je sinterklaas, kerst, Pasen en andere activiteiten zoals de sportdag onder de teamleden. Maar ja, we hebben vrij weinig teamleden…” Daarom komt er komend schooljaar een eventmanager voor een paar uur in de week die de organisatie van feesten en taken op zich neemt. “Om wat druk van de ketel te halen.”

Normaal verdeel je sinterklaas, kerst, Pasen en andere activiteiten zoals de sportdag onder de teamleden. Maar ja, we hebben vrij weinig teamleden…

Ondertussen staat Biekmann op om voor het bord met Nieuwsbegrip te werken. Terwijl de klas het heeft over waar ehbo voor staat, zit Tijs, een achtstegroeper, met Saar uit de onderbouw in de tussenruimte. Saar speelt een taalspelletje op de computer, de koptelefoon bedekt de helft van haar smalle hoofdje. Ze moet de juiste letter bij het juiste plaatje slepen. Tijs zit ernaast. Elke keer als ze het te lastig wordt, wil ze de muis loslaten. Zo van: ik weet het niet meer. Tijs knikt dan bemoedigend. “Toe maar Saar, pak de muis maar, je kan het zelf wel.” En Saar pakt de muis. Klik. Klik. Klik. Tijs had gelijk. Ze kan het wel.

Beeld: Angeliek de Jonge

De kleinste
Na 255 jaar is het doek voor de kleinste school van Nederland, met zeven kinderen, gevallen. Basisschool Genne, in de Overijsselse gemeenschap Zwartwaterland, moest dit jaar haar deuren sluiten. Eigenlijk was er vorig jaar al sprake van sluiting, maar als uitzondering mocht de school toch nog één jaar door. Het ministerie van Onderwijs heeft 23 leerlingen als ‘ondergrens’ gesteld: als een school minder leerlingen heeft, moet die sluiten. Volgens de rijksoverheid zijn kleine scholen kwetsbaar en zijn de kosten per leerling relatief hoog. Maar het is niet zo dat deze scholen volkomen aan hun lot worden overgelaten. Scholen die minder dan 145 leerlingen hebben, krijgen de zogenoemde kleinescholentoeslag. Hiervoor trekt het kabinet jaarlijks 20 miljoen euro uit.

Dit artikel staat in het septembernummer van het Onderwijsblad.