PO

Aandeel tijdelijke contracten basisonderwijs bereikt piek

Het aandeel tijdelijke contracten in het basisonderwijs stijgt naar recordhoogte. En dat terwijl schoolbesturen veel geld overhouden. Moet er een maximum komen voor het percentage tijdelijke contracten per schoolbestuur?

Tekst Michiel van Nieuwstadt - Redactie Onderwijsblad - - 8 Minuten om te lezen

spread_tijdelijk_po2

De Onderwijsinspectie schetste eerder dit jaar nog een zonnig beeld. In de jongste Staat van het Onderwijs staan bezorgde woorden over het groeiend aandeel tijdelijke contracten in het mbo en het voortgezet onderwijs. En het primair onderwijs? Geen probleem. Daar daalde volgens de inspectie het percentage tijdelijke contracten, in tegenstelling tot in andere sectoren. Dat beeld is achterhaald. Sterker, op het moment dat de inspectie de mooie trend presenteerde, was al een golf aan nieuwe tijdelijke ondersteuners en leerkrachten het primair onderwijs binnengestroomd.

“Het leek een trendbreuk”, erkent woordvoerder Lucas Verbunt van de inspectie desgevraagd. “Maar de nieuwste cijfers laten weer een stijging zien.”

Volgens de jongste cijfers van onderzoeksinstituut DUO lag het percentage uren dat leerkrachten in het primair onderwijs in deeltijd werken per oktober vorig jaar op bijna 10,9. Dat is een opvallende toename in vergelijking met het percentage van 10,1 in 2020. In dezelfde periode steeg, omgerekend naar voltijdbanen, het percentage tijdelijke uren van onderwijsondersteuners van 20,4 naar 25,4: een nieuw record. Voor ondersteuners en leraren in het basisonderwijs gezamenlijk ligt het percentage tijdelijke contracten ook op recordhoogte. Flexibele contracten van personeel dat werkt via uitzendbureaus, en dus niet in loondienst is, zijn in deze cijfers nog niet meegeteld.

We proberen heel veel geld uit te geven aan extra mensen die er helemaal niet zijn

 

“Met de huidige tekorten op de arbeidsmarkt mag je verwachten dat werkgevers voor nieuw personeel de rode loper uitleggen”, zegt AOb-bestuurder Thijs Roovers. “Dat gebeurt niet en dat is onbegrijpelijk, want veel besturen hebben geld over.”

Opgeblazen

Sommige trends op de onderwijsarbeidsmarkt zijn eenvoudig verklaarbaar voor arbeidsmarkteconoom Frank Cörvers (Universiteit Maastricht). Andere noemt hij een mysterie. Duidelijk is dat de nieuwe piek in tijdelijke contracten samenvalt met de beschikbaarheid van NPO-gelden voor het onderwijs, tijdelijke middelen waarvan de onderwijsbesturen tijdelijk personeel hebben aangesteld. Cörvers is niet te spreken over de gevolgen van de ingreep voor de arbeidsmarkt. “Het lerarentekort is door de NPO-gelden nog veel verder opgeblazen”, zegt hij. “We proberen met zijn allen heel veel geld uit te geven aan extra mensen die er helemaal niet zijn. Zo wordt geprobeerd fouten die in het verleden zijn gemaakt te herstellen, maar de regering had dit geld veel beter kunnen uitsmeren.”

‘Een vast contract verkleint de kans op uitval’

 

De NPO-miljarden die sinds vorig jaar het onderwijs binnenstromen, verklaren maar ten dele de tendens naar meer tijdelijke arbeid. De DUO-cijfers van tijdelijke contracten in het primair onderwijs vertonen de laatste tien jaar een duidelijke, trendmatige groei. In 2012 had, omgerekend naar voltijdbanen, nog 4,9 procent van de leraren een tijdelijk contract. Dat percentage is sindsdien ruimschoots verdubbeld. Eén op de vier ondersteuners had in 2021 een tijdelijk contract. Dat aandeel is verdrievoudigd sinds 2012.

Vergrijzing

In de zogenoemde Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren voert het ministerie van Onderwijs de vergrijzing van het onderwijspersoneel aan als een oorzaak voor het gebrek aan baanzekerheid. Nieuwe meesters en juffen die de ouderen vervangen krijgen een tijdelijk contract. “Het zou een verklaring kunnen zijn”, zegt Cörvers hierover. Maar zelfs bij een aanhoudende pensioengolf zou dit effect na een paar jaar moeten zijn uitgewerkt als de nieuwkomers na één of maximaal twee jaar toch ook een vast contract krijgen.

Onzekerheid is in het algemeen een factor die schoolbesturen aanvoeren voor tijdelijke contracten. Dat is een goed argument op een krimpende school, beaamt Cörvers. “Maar de krimp in het basisonderwijs komt ten einde. Vanaf 2025 wordt er weer een groei in leerlingenaantallen verwacht. In die cijfers zijn de effecten van de komst van meer vluchtelingen nog niet eens meegenomen.”

De tegendraadse trend naar meer tijdelijke contracten schaadt het onderwijs

 

Het massaal aanstellen van ondersteuners en docenten op tijdelijke contracten is niet onvermijdelijk. Van de ruim zesduizend reguliere basisscholen in Nederland had per 1 oktober 2021 meer dan 20 procent alle leerkrachten in vaste dienst.

Scholen en besturen die het bont maken met tijdelijke contracten verdienen misschien een zwarte piet, maar die uitdelen valt nog niet mee. Er zijn besturen die eruit springen in de DUO-cijfers met een aandeel tijdelijke contracten dat oploopt tot meer dan de helft. Maar zijn die cijfers betrouwbaar? Stichting VCOG voor het onderwijsgevend personeel werkt volgens DUO met bijna 69 procent tijdelijke contracten, maar volgens HR-manager Tina Lolkema van het Groningse VCOG-bestuur kunnen die cijfers niet kloppen.

VCOG bestuurt twaalf basisscholen binnen de gemeente Groningen. Na enig intern onderzoek komt Lolkema tot de conclusie dat wijzigingen in de contractomvang van personeel met een vaste aanstelling in de data ten onrechte terugkomen als tijdelijk. En dat soort wijzigingen zijn er veel bij het Groningse stadsbestuur.

Van de omgerekend 231,5 voltijdbanen voor leerkrachten zijn er bij de stichting VCOG 40,8 tijdelijk, wat neerkomt op een aandeel van 17,6 procent per 1 augustus vorig jaar. Een percentage dat nog altijd fors uitsteekt boven het landelijke DUO-gemiddelde van 10,9. In 2020 lag het percentage leerkrachten met een tijdelijke aanstelling bij VCOG nog op 10,2.

Goede beoordelingen

Uitgangspunt in het primair onderwijs is dat werknemers voor maximaal een jaar een tijdelijk contract krijgen, met uitzicht op een vast contract. Een tweede jaarcontract daarna is toegestaan, maar alleen in bijzondere gevallen. Volgens Lolkema krijgt ook personeel bij de VCOG-scholen bij goede beoordelingen na een jaar in principe een vast contract. Dat lukt niet altijd.

Lolkema kan zich vinden in het verhaal van hoogleraar Cörvers, die stelt dat de combinatie van NPO-geld en lerarentekort maakt dat werkgevers tevergeefs zoeken naar werknemers: “Bij een tekort aan leerkrachten ben je sneller geneigd om mensen van buiten het onderwijs een kans te geven”, zegt zij.

AOb-bestuurder Roovers kent het argument van de tijdelijkheid van de NPO-gelden. “We kunnen ons daarbij neerleggen”, zegt hij. “Maar je kunt er ook iets aan doen. Het klopt dat er veel tijdelijk geld beschikbaar is in het onderwijs, maar wij zien ook dat er bij besturen veel structureel geld op de plank blijft liggen, terwijl vacatures lang open blijven staan. Besturen ontvangen dus geld voor personeel dat niet wordt aangenomen en zeker niet in vaste dienst. Dat moeten we in de huidige arbeidsmarkt niet accepteren.”

Dreigende krimp

Met de tijdelijkheid van de NPO-middelen hebben alle scholen te maken, maar volgens Lolkema kampt het Groningse stadsbestuur daar bovenop met andere factoren. Onzekerheid door dreigende krimp is voor VCOG geen issue. “Dat speelt meer in de buitengebieden rondom Groningen”, zegt Lolkema. VCOG vangt op de Kleine Wereld in Groningen veel kinderen uit Oekraïne op. De gevluchte tijdelijke leerkrachten en ondersteuners uit Oekraïne die daar werken, zitten nog niet in de jongste DUO-cijfers.

Besturen ontvangen geld voor personeel dat niet wordt aangenomen

 

Wel weegt daarin mee dat het Groningse stadsbestuur op zijn scholen altijd veel jonge mensen binnenkrijgt die zijn begonnen als leraar in opleiding. “Ook als deze mensen in vaste dienst zijn, leidt hun aanstelling binnen een paar jaar vaak tot nieuwe tijdelijke contracten”, legt Lolkema uit. “Dat gebeurt bijvoorbeeld als ze zwangerschapsverlof opnemen en daarna ouderschapsverlof. Ook zijn er meer jonge mensen die op wereldreis gaan en daarvoor onbetaald verlof vragen. Voor de vervangingsuren komen nieuwe mensen in de plaats, die we niet vast aannemen.”

In 2012 had, omgerekend naar voltijdbanen, nog 4,4 procent van de leraren een tijdelijk contract. Dat percentage is sindsdien ruimschoots verdubbeld. Eén op de vier ondersteuners had in 2021 een tijdelijk contract. Dat aandeel is verdrievoudigd sinds 2012.

Alle verklaringen ten spijt, valt voor specialist Frank Cörvers op de Nederlandse onderwijsarbeidsmarkt niet alles zo maar op zijn plaats. In theorie zou het voor een arbeidseconoom een abc’tje kunnen zijn: “Als de arbeidsmarkt krapper wordt, zoals we hebben gezien in de afgelopen vijf jaar, mag je verwachten dat het percentage vaste contracten groeit.”, zegt Cörvers. “Hier zie je dat niet gebeuren en dat is vreemd.” Lolkema ziet wel dat leerkrachten zich in de krappe arbeidsmarkt assertiever opstellen, en durven te onderhandelen, bijvoorbeeld over een vast contract, maar VCOG houdt in principe vast aan de reguliere procedures.

Schadelijk

De tegendraadse trend naar meer tijdelijke contracten schaadt het onderwijs. Onderzoek van de Onderwijsinspectie liet eerder dit jaar zien, dat de kans op uitval voor beginnende leerkrachten op een basisschool bijna twee keer zo groot is als zij een tijdelijke aanstelling hebben. Een vast contract verkleint de kans op uitval. Dit geldt nog sterker voor vrouwelijke beginnende leraren.

“We kunnen het ons niet veroorloven om deze mensen voor het onderwijs verloren te laten gaan”, zegt Roovers. “Om dat te voorkomen zijn afspraken nodig op landelijk niveau.”

Volgens Cörvers profileert zijn eigen werkgever, de Universiteit Maastricht, zich de laatste jaren door klip-en-klaar in te zetten op minder tijdelijke en meer vaste contracten. “Misschien moeten werkgevers in het primair onderwijs daaraan een voorbeeld nemen”, zegt hij. “Je zou bijvoorbeeld op bestuursniveau kunnen afspreken het percentage tijdelijke contracten aan een maximum te binden.”

“Heel verstandig”, reageert Roovers. Het stellen van een maximum aan tijdelijke en flexibele contracten kan ook de meningsverschillen oplossen die over deze cijfers soms ontstaan tussen DUO en onderwijsbesturen. “De cijfers waarop we ons nu baseren zijn te vaak nattevingerwerk”, zegt Roovers. “Dat maakt het onmogelijk om besturen ter verantwoording te roepen als ze over de schreef gaan.”

Lees ook: Jaarcontracten vo ondanks krappe arbeidsmarkt naar record