Kloof tussen onderwijs en praktijkgericht onderzoek belemmert het hbo
Dankzij de groei van het aantal lectoren hebben hogescholen in de afgelopen kwart eeuw een plek veroverd in het Nederlandse onderzoekslandschap. Docenten zijn bezorgd dat de zware inzet op praktijkgericht onderzoek ten koste gaat van het onderwijs.

Beeld: XF&M
Hoewel het demissionaire kabinet Schoof fors bezuinigt op onderwijs en onderzoek, hebben de lectoraten van hogescholen nog steeds de wind mee. In het bestuursakkoord dat universiteiten en hogescholen in 2022 sloten met de vorige minister van Onderwijs, Robbert Dijkgraaf, is afgesproken dat er tien jaar lang 100 miljoen euro per jaar extra gaat naar het praktijkgericht onderzoek. Daar tornt de huidige minister Eppo Bruins niet aan, terwijl hij wel ruim 200 miljoen kort op de starters- en stimuleringsbeurzen voor universitair onderzoekers. Dankzij de extra miljoenen was er in 2023 447 miljoen euro beschikbaar voor praktijkgericht onderzoek. Dat is 27 procent meer dan in 2022, blijkt uit de begin maart verschenen Monitor praktijkgericht onderzoek 2023 van het Rathenau Instituut.
Dit artikel stond in het Onderwijsblad. Wil jij het blad ontvangen? Word lid!
In 2023 liepen er in het hbo 772 lectoren rond, één per 860 studenten, die gemiddeld 3,5 dag per week in dienst waren. Zij worden omringd door bijna 5500 docent-onderzoekers, 738 promovendi en 108 postdoctoraal onderzoekers die één of twee dagen per week aan een lectoraat zijn verbonden. In vergelijking met universiteiten, die beschikken over een onderzoeksbudget van 2 miljard euro en 3771 hoogleraren in dienst hebben, is het hbo-onderzoek kinderspel. Maar hogescholen zijn dik tevreden met de plek in het onderzoekslandschap die ze in een kwart eeuw veroverd hebben.
De kroon op deze emancipatieslag is het eigen doctoraatstraject waarmee de hogescholen in 2023 een pilot startten
De kroon op deze emancipatieslag is het eigen doctoraatstraject waarmee de hogescholen in 2023 een pilot startten. Inmiddels zijn er 61 kandidaten bezig met een professional doctorate (PD), waarin ze worden opgeleid om te interveniëren in complexe praktijksituaties. Een eigen doctorsgraad is er nog niet, maar de wettelijke erkenning van de PD is al in voorbereiding.
Matching
Vanuit het onderwijs wordt met argusogen gekeken naar de voorkeursbehandeling van het praktijkgericht onderzoek. En niet alleen vanwege de groei van het aantal dure lectoren in schaal 14 of 15, terwijl het aantal docenten in schaal 12, de hoogste schaal voor onderwijsgevenden, gestaag afneemt. Docenten vragen zich bezorgd af of de zware inzet op groei van het praktijkgericht onderzoek niet ten koste gaat van het onderwijs.
Een terechte zorg, want hogescholen besteden veel meer aan onderzoek dan ze er via rijksbijdrage voor ontvangen. Dat komt doordat ze zelf geld moeten bijleggen als ze subsidies aanvragen bij organisaties die onderzoek financieren (zie kader ‘Financiering praktijkgericht onderzoek’). Dat wordt matching of cofinanciering genoemd en wordt betaald uit het onderwijsbudget. In 2023 ging het hbo-breed om 76 miljoen euro. Dat steekt nu de instroom daalt en er flink bezuinigd wordt op het onderwijs.
Praktijkgericht onderzoek is essentieel voor de vakontwikkeling
Bij Avans komt bijna 21 miljoen euro binnen voor onderzoek en daar legt de hogeschool 10 miljoen euro uit het onderwijsbudget bij, weet Lidwien Jacobs, die lid is van de centrale medezeggenschapsraad. Dat mag ook, vindt zij. Lectoraten zijn 25 jaar geleden tenslotte in het leven geroepen om het niveau van hbo-afgestudeerden te verhogen. “Praktijkgericht onderzoek is essentieel voor de vakontwikkeling. Doorwerking naar het onderwijs staat bij mij op 1, want juist daarin ligt de sleutel om onze opleidingen duurzaam te versterken”, stelt Jacobs, die als docent-onderzoeker verbonden is aan Centre of Expertise Brede Welvaart & Nieuw Ondernemerschap van Avans.
Probleem is dat Jacobs en de andere tachtig docent-onderzoekers maar één dag in de week onderzoek doen. “Die tijd gaat deels op aan vergaderen en overleggen. Tijd voor overdracht van de kennis naar het onderwijs heb je niet. Je kunt natuurlijk wel je eigen studentengroep laten kennismaken met je inzichten, maar de opbrengsten van onderzoek een structurele plaats in het curriculum geven, zit er niet in”, stelt Jacobs. “Het rare is dat wij bij het expertisecentrum uren schrijven om onze activiteiten te verantwoorden, maar dat onderzoekers geen uren krijgen voor de overdracht naar het onderwijs.” Dat vraagt om een herziening van hoe we onderzoek en onderwijs inrichten en waarderen binnen de hogeschool, vindt het raadslid.
Financiering praktijkgericht onderzoek
Net als het wetenschappelijk onderzoek kent het praktijkgericht onderzoek drie financieringsstromen, samen goed voor 447 miljoen euro. Bijna 60 procent van het budget komt uit de eerste geldstroom, die bestaat uit de lumpsum-bijdrage van het ministerie van Onderwijs voor onderzoek (188 miljoen euro in 2023) en de middelen die hogescholen uit hun onderwijsbudget halen om onderzoeksubsidies uit de tweede geldstroom te matchen. Bij de tweede geldstroom (148 miljoen) gaat het om middelen die in competitie verdeeld worden door het Regieorgaan SIA en andere publieke financiers zoals ZonMw, dat onderzoek en innovatie in de gezondheidszorg financiert, of EU-programma’s als Horizon Europa. Regieorgaan SIA, onderdeel van NWO, is veruit de grootste tweede geldstroom financier van praktijkgericht onderzoek. In 2023 verdeelde de organisatie ruim 120 miljoen euro via 30 verschillende regelingen waarvoor tussen de 10 duizend en 1 miljoen euro per project beschikbaar is. Aanvragers moeten meestal de helft van de projectkosten bijleggen en succes is niet verzekerd. Bij Raak, het oudste en grootste subsidieprogramma, wordt 40 tot 60 procent van aanvragen afgewezen. De middelen die SIA verdeelt, zijn voor 80 procent afkomstig van het ministerie van Onderwijs en andere ministeries. Regieorgaan SIA financiert ook de aanstelling van de kandidaten die aan de professional doctorate pilot meedoen. Bij de derde geldstroom (30 miljoen euro in 2023) gaat het om wat voorheen contractonderzoek werd genoemd. Opdrachtgevers zijn gemeenten, provincies, maatschappelijke organisaties en bedrijven.

Beeld: XF&M
Gescheiden werelden
Bij lectoren staat de verbinding met het onderwijs ook op 1, blijkt uit een enquête die vorig jaar werd uitgevoerd door de Vereniging van Lectoren. Maar de samenwerking blijkt niet overal gemakkelijk te verlopen. Onderwijs en onderzoek zijn ‘op een absurde manier gescheiden’, stelt een respondent. En het is lastig om docenten te betrekken bij onderzoek omdat het onderwijs ‘een grote druk op hun agenda legt’, schrijft een andere lector.
Stedenbouwkundige Egbert Stolk, associate lector gebiedsontwikkeling bij Saxion Hogeschool, herkent dat. Voor hij overstapte naar het hbo, was hij universitair docent bij de TU Delft en werkte hij drie jaar bij een technische universiteit in Australië. Hij kwam bij Saxion in een andere wereld terecht. “Op universiteiten zitten docenten en onderzoekers samen in een vakgroep waardoor de wisselwerking laagdrempeliger is. In het hbo is er geen koppeling tussen onderwijs en lectoraten, het zijn twee gescheiden werelden”, ontdekte Stolk. “We hebben geen formele binding met het onderwijs, zijn geen lid van een onderwijsteam. De docent-onderzoekers die zowel onderwijs geven als onderzoek doen, vormen een brug, maar voor hen is het werken in twee werelden ook lastig. Wel zijn we als lectoraat opdrachtgever van praktijkopdrachten en dat is erg leuk om te doen. Maar je zit dan in de rol van externe opdrachtgever die van buiten komt. Je begeleidt zo’n groep studenten. Dat is erg ad hoc, niet structureel.”
Voor inhoudelijke samenwerking met een lectoraat hebben docenten domweg geen tijd
Bij hogescholen zijn onderwijskundige modellen veel meer sturend dan op de universiteit, weet Stolk. “Bij universiteiten staat de inhoudelijke kennis van de docent centraal, in het hbo lijkt de inhoud van secundair belang te zijn. Gelukkig zijn de docenten bij ons erg gemotiveerd, maar door de dalende studentenaantallen en de krimpende budgetten neemt de toch al hoge werkdruk verder toe. Voor inhoudelijke samenwerking met een lectoraat hebben docenten domweg geen tijd.”
Bundelen van onderzoek
Hogescholen kiezen er steeds vaker voor hun onderzoeksactiviteiten te bundelen. De Hogeschool Utrecht heeft haar 54 lectoraten ondergebracht in vier kenniscentra die organisatorisch los staan van de onderwijsinstituten. Mieke Koeslag-Kreunen is lector Werken in Onderwijs en directeur van het kenniscentrum Leren en Innoveren dat elf lectoraten bundelt.
Dat het onderwijs en de lectoraten gescheiden opereren, betekent niet dat het onderzoek geen impact heeft op het eigen onderwijs, stelt Koeslag. “Studenten kunnen participeren in het onderzoek, lectoren en onderzoekers geven zelf les, voornamelijk in de masteropleidingen, we betrekken docenten bij het onderzoek en je hebt ook lectoraten die bezig zijn met het versterken van de leergemeenschappen of het verbeteren van het studiesucces.”
Studenten rechtstreeks betrekken bij het onderzoek is lastig omdat de curricula al overvol zijn
Maar het is soms erg zoeken, geeft ze toe. “Studenten rechtstreeks betrekken bij het onderzoek is lastig omdat de curricula al overvol zijn. Het onderzoekend vermogen van studenten vergroten kan ook via hun docenten, maar van het één dag in de week inzetten van docent-onderzoekers ben ik teruggekomen. Eén dag is te kort. Onderwijs en onderzoek kunnen niet zonder elkaar, maar de verbinding kan sterker”, concludeert Koeslag.
Hoe moet het nu verder? “Wij hebben de afgelopen jaren een schaalsprong gemaakt, we moeten nu bestendigen. Er komen voorlopig geen nieuwe lectoraten meer bij. We belanden nu in een fase waarin we verstandige keuzes moeten gaan maken. Welke plek willen we als hogeschool in het onderzoek innemen en hoeveel geld kunnen we daaraan besteden? Door de krimp en de bezuinigingen komen de verhoudingen wel op scherp te staan.”
(Het artikel gaat verder onder de illustratie)

Beeld: XF&M
Wie betaalt, bepaalt
De Christelijke Hogeschool Ede (CHE) heeft juist gekozen voor het verbinden van lectoraten en opleidingen. Het lectoraat Samen Divers van Gert-Jan Veerman doet onderzoek naar cohesie in de klas. Veerman en de drie docent-onderzoekers die aan het lectoraat zijn verbonden, zijn onderdeel van het pabo-team. “We hebben bewust geen eigen kantoortje en geen eigen nieuwsbrief. We delen werkruimtes met onze pabo-collega’s zodat we onze kennis in de dagelijkse omgang kunnen delen.” De kunst is wel de opbrengsten van het lectoraat breder te verspreiden, legt Veerman uit. Dat doet het lectoraat bijvoorbeeld door lunchbijeenkomsten te organiseren.
Voor mij is de verbinding met het onderwijs de belangrijkste opdracht
Bij het aanvragen van onderzoekssubsidies tekent Veerman alleen in op projecten die niet alleen het werkveld ten goede komen, maar ook kennis opleveren waarvan studenten kunnen profiteren. “Ik doe altijd een aantal aanvragen per jaar en heb heel vaak misgeschoten. Het is natuurlijk verleidelijk om in te gaan op meer calls, maar wie betaalt, bepaalt. Het gevaar is dat de verbinding met het onderwijs naar de achtergrond verdwijnt, terwijl de hogeschool wel de helft van de financiering moet bijleggen.”
Veerman voelt geen druk om meer onderzoeksmiddelen binnen te halen. “De CHE heeft geen groeidoelstelling als het om onderzoek gaat. We blijven zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke doelstelling van de lectoraten: de beroepspraktijk de hogeschool binnen halen door goed onderzoek te doen waar het onderwijs van kan profiteren. Voor mij is de verbinding met het onderwijs de belangrijkste opdracht. Als ik geen impact meer heb op het onderwijs, hou ik het praktijkgericht onderzoek voor gezien en ga ik met alle plezier weer lesgeven.”
Verwaarloosde hbo-docenten
Het begon 25 jaar geleden tamelijk bescheiden. Het ministerie van Onderwijs stelde in 2001 35,4 miljoen gulden beschikbaar, omgerekend 14,6 miljoen euro, voor het aanstellen van lectoren. Dat bedrag ging het jaar erna omhoog naar 30,4 miljoen euro, waardoor er in de periode 2001-2004 ruim 110 miljoen euro beschikbaar kwam. Daarmee zouden hogescholen één lector op elke vijfduizend studenten kunnen aanstellen. Lectoren zijn hooggekwalificeerde en gezaghebbende experts die ruime ervaring hebben met onderwijs en onderzoek, beschikken over het intellectuele niveau van een hoogleraar en complexe inhoudelijke taken aankunnen, aldus de profielschets uit het jaar 2000 van de Vereniging Hogescholen (VH). Deze hbo-professoren zouden net als hoogleraren op zijn minst in schaal 15 worden aangesteld. Dat was nodig, want de ambities waren beslist niet bescheiden, blijkt uit het convenant dat het ministerie van Onderwijs en de VH eind 2001 tekenden.
Hogescholen moesten als ‘scharnieren van de kenniseconomie’, een bijdrage gaan leveren aan de kennisinnovatie die nodig was om van Europa ‘de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld’ te maken. Om die ambities waar te maken was een cultuuromslag nodig. De jaren negentig hadden in het teken gestaan van schaalvergroting en bezuinigingen; in de professionele ontwikkeling van docenten hadden hogescholen nauwelijks geïnvesteerd. De toenmalige voorzitter van de Vereniging Hogescholen sprak van ‘verwaarloosde docenten’. Bovendien daalde het opleidingsniveau omdat hogescholen ervoor kozen goedkopere en lager gekwalificeerde docenten aan te trekken. Rond de eeuwwisseling had minder dan de helft van de docenten een opleiding op masterniveau.
Hbo-docenten waren dus niet de innovatieve professionals die via onderzoek een bijdrage zouden kunnen leveren aan de innovatie van de beroepspraktijk, de vernieuwing van onderwijsprogramma’s en het vergroten van de onderzoeksvaardigheden van studenten. Daarom moesten er lectoren komen. Die werden niet alleen geacht kennis te ontwikkelen die zou bijdragen aan de vernieuwing van de beroepspraktijk en het verhogen van het niveau van de hbo-opleidingen. Ze zouden ook de professionalisering van de verwaarloosde docenten moeten aanjagen door hen te betrekken bij hun onderzoek.